direct naar inhoud van Regels
Plan: N280 Leudal
Status: ontwerp
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9931.PIPN280WLEUDAL-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het inpassingsplan 'N280 Leudal' met identificatienummer NL.IMRO.9931.PIPN280WLEUDAL-ON01 van de provincie Limburg.

1.2 inpassingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en\of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bestaand:
  • a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik is toegestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het inpassingsplan; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  • b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig zijn krachtens een omgevingsvergunning of krachtens een omgevingsvergunning kunnen worden gebouwd;

1.6 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.7 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.8 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.9 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.10 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.11 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.12 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.13 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.14 goed woon- en leefklimaat:

woon- en leefklimaat waarbij in ieder geval wordt voldaan aan de normen van alle relevante milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

1.15 kernrandzone:

een zone van 200 meter rond de kern.

1.16 kunstwerken:

bouwwerken geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, (eco)duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke, alsmede artistieke kunstuitingen in de vorm van standbeelden, glaswerken, schilderingen en dergelijke.

1.17 omgevingsvergunning:

een vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ten behoeve van het verrichten van de in die vergunning beschreven activiteiten.

1.18 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.

1.19 ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde:

werken, geen bouwwerken zijnde, die onder peil plaatsvinden.

1.20 parkeervoorziening:

elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.

1.21 parkeren:

het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.

1.22 peil:
  • a. Voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst; de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
  • b. Voor gebouwen in het talud van de dijk; de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw.
  • c. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.23 perceel:

het bouwperceel.

1.24 relatie:

een koppelteken tussen twee bouwvlakken danwel twee bestemmingen en/of aanduidingen.

1.25 straatmeubilair:

op, aan of boven de openbare weg respectievelijk openbare ruimte geplaatste of hangende goederen, waaronder begrepen zitbanken, lantaarnpalen, prullenbakken, fietsenrekken, bloembakken-/potten, spandoeken, vlaggenmasten, (uithang-)borden, abri's, bushaltes, (straat-)verlichting en dergelijke.

1.26 verbeelding:

de verbeelding van het inpassingsplan "N280 Leudal" bestaande uit de digitale en analoge verbeelding met planidentificatienummer NL.IMRO.9931.PIPN280WLEUDAL-ON01.

1.27 voorzieningen van algemeen nut:

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer alsmede kleinschalige (ondergrondse) voorzieningen voor afvalverzameling.

1.28 waterhuishoudkundige voorzieningen:

waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.

1.29 weg:

een voor het openbaar verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeervoorzieningen.

1.30 wet / wettelijke regelingen:

indien en voor zover in de regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het vastgestelde plan, tenzij anders bepaald.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en\of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en\of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 afstand tot de bouwperceelgrens

Tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.7 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

Vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. extensief recreatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  • c. groenvoorzieningen;
  • d. voorzieningen van algemeen nut;
  • e. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.1.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Overige bouwwerken, geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. Er mogen uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, uitsluitend in de vorm van transparante (draad)omheiningen en/of (draad)erfafscheidingen, met een maximale bouwhoogte van 2 meter worden gebouwd. Ten aanzien van de verschijningsvorm kan het bevoegd gezag advies bij de kwaliteitscommissie inwinnen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Schuilgelegenheden

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van het realiseren van een schuilgelegenheid voor dieren, met uitzondering van jagershutten en hoogzitten, ten behoeve van het houden van dieren, onder de voorwaarden dat:

  • a. de schuilgelegenheid bestaat uit een overdekte ruimte met maximaal 3 omsloten wanden;
  • b. de goothoogte van de schuilgelegenheid maximaal 3 meter bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van de schuilgelegenheid maximaal 4,5 meter bedraagt;
  • d. de oppervlakte van de schuilgelegenheid maximaal 30 m² bedraagt;
  • e. aangetoond wordt dat binnen het bouwvlak c.q. de bestemming geen ruimte is voor schuilgelegenheden;
  • f. de schuilgelegenheid noodzakelijk is in het kader van dierenwelzijn;
  • g. sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 26.3;
  • h. aangetoond wordt dat de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
3.3.2 Agrarische hulpgebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van het realiseren van agrarische hulpgebouwen, onder de voorwaarden dat:

  • a. de goothoogte van het agrarisch hulpgebouw maximaal 3 meter bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van het agrarisch hulpgebouw maximaal 4,5 meter bedraagt;
  • c. de oppervlakte van het agrarisch hulpgebouw maximaal 100 m² bedraagt;
  • d. sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 26.3;
  • e. aangetoond wordt dat de realisering van het agrarisch hulpgebouw nodig is in verband met bedrijfseconomische dan wel andere zwaarwegende bedrijfsomstandigheden;
  • f. aangetoond wordt dat de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat van omwonenden.
3.3.3 Paardenbakken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a ten behoeve van het realiseren van een paardenbak of stapmolen , onder de voorwaarden dat:

  • a. per agrarisch bedrijf maximaal 1 paardenbak of stapmolen is toegestaan ten behoeve van hobbymatige paardenhouderij;
  • b. de paardenbak of stapmolen op minimaal 50 meter tot woningen van derden wordt gesitueerd;
  • c. de bouwhoogte van een omheining rondom de paardenbak of stapmolen niet meer mag bedragen dan 1,5 meter;
  • d. de omvang van de paardenbak niet meer mag bedragen dan 1.000 m²;
  • e. lichtmasten bij de paardenbak of stapmolen niet zijn toegestaan;
  • f. de paardenbak of stapmolen landschappelijk wordt ingepast.
3.3.4 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt naast het bepaalde in artikel 22.1 in elk geval gerekend:

  • a. kamperen;
  • b. mestopslag;
  • c. paardenbakken;
  • d. bemesting, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - bemesting'.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de tot 'Agrarisch' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte groter dan 100 m².
3.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 3.4.1 bepaalde is niet van toepassing voor:

  • a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van het inpassingsplan, in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
3.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in bestemming 'Agrarisch' genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - 4

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch met waarden - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. extensief recreatief medegebruik;
  • c. een bed & breakfast in de bedrijfswoning voor maximaal 2 slaapplaatsen;


met de daarbij behorende:

  • d. groenvoorzieningen;
  • e. voorzieningen van algemeen nut;
  • f. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen;
  • g. (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen.


Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.1.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Overige bouwwerken, geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. Er mogen uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, uitsluitend in de vorm van transparante (draad)omheiningen en/of (draad)erfafscheidingen, met een maximale bouwhoogte van 2 meter worden gebouwd. Ten aanzien van de verschijningsvorm kan het bevoegd gezag advies bij de kwaliteitscommissie inwinnen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Schuilgelegenheden

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 ten behoeve van het realiseren van een schuilgelegenheid voor dieren, met uitzondering van jagershutten en hoogzitten, ten behoeve van het houden van dieren, onder de voorwaarden dat:

  • a. de schuilgelegenheid bestaat uit een overdekte ruimte met maximaal 3 omsloten wanden;
  • b. de goothoogte van de schuilgelegenheid maximaal 3 meter bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van de schuilgelegenheid maximaal 4,5 meter bedraagt;
  • d. de oppervlakte van de schuilgelegenheid maximaal 30 m² bedraagt;
  • e. aangetoond wordt dat binnen het bouwvlak c.q. de bestemming geen ruimte is voor schuilgelegenheden;
  • f. de schuilgelegenheid noodzakelijk is in het kader van dierenwelzijn;
  • g. sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 26.3;
  • h. aangetoond wordt dat de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
4.3.2 Agrarische hulpgebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 ten behoeve van het realiseren agrarische hulpgebouwen, onder de voorwaarden dat:

  • a. de goothoogte van het agrarisch hulpgebouw maximaal 3 meter bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van het agrarisch hulpgebouw maximaal 4,5 meter bedraagt;
  • c. de oppervlakte van het agrarisch hulpgebouw maximaal 100 m² bedraagt;
  • d. sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 26.3;
  • e. aangetoond wordt dat de realisering van het agrarisch hulpgebouw nodig is in verband met bedrijfseconomische dan wel andere zwaarwegende bedrijfsomstandigheden;
  • f. aangetoond wordt dat de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat van omwonenden.
4.3.3 Paardenbakken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 ten behoeve van het realiseren van een paardenbak of stapmolen, onder de voorwaarden dat:

  • a. per agrarisch bedrijf maximaal 1 paardenbak of stapmolen is toegestaan ten behoeve van hobbymatige paardenhouderij;
  • b. de paardenbak of stapmolen op minimaal 50 meter tot woningen van derden wordt gesitueerd;
  • c. de bouwhoogte van een omheining rondom de paardenbak of stapmolen niet meer mag bedragen dan 1,5 meter;
  • d. de omvang van de paardenbak niet meer mag bedragen dan 1.000 m²;
  • e. lichtmasten bij de paardenbak of stapmolen niet zijn toegestaan;
  • f. de paardenbak of stapmolen landschappelijk wordt ingepast.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt naast het bepaalde in artikel 22.1 in elk geval gerekend:

  • a. kamperen;
  • b. mestopslag;
  • c. paardenbakken.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de tot 'Agrarisch met waarden - 4' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte groter dan 100 m²;
  • b. het dempen, graven, verbreden en uitdiepen en/of het verleggen van watergangen, met uitzondering van het aanleggen van dammen en bruggen;
  • c. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen;
  • d. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem;
  • e. het bebossen van gronden;
  • f. het aanbrengen van natuur- en landschapselementen.
4.5.2 Uitzonderingen

Het in lid 4.5.1 bepaalde is niet van toepassing voor:

  • a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  • d. werken of werkzaamheden in het kader van landschappelijke inpassing;
  • e. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
4.5.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in bestemming 'Agrarisch met waarden - 4' genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een bedrijf en/of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten, die als Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij de regels is gevoegd;
  • b. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voeding- en genotmiddelen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg' tevens voor een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg;


met de daarbij behorende:

  • d. tuinen en erven;
  • e. parkeervoorzieningen, toegangswegen, inritten en overige terreinverhardingen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. voorzieningen van algemeen nut;
  • h. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen.


Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.1.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen, gelden de volgende regels:

  • a. Gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
  • c. De goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 7,2 meter.
  • d. De bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 10 meter.
  • e. Aan een omgevingsvergunning wordt de voorwaarde verbonden dat sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 26.1, met dien verstande dat een locatie waar reeds voldoende kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn gerealiseerd, niet opnieuw getoetst hoeft te worden aan de Nota Kwaliteit. De gerealiseerde kwaliteitsverbeterende maatregelen dienen in stand te worden gehouden.
5.2.2 Overige bouwwerken, geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de hoogte van de erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn niet meer dan 1 meter mag bedragen.
  • b. De bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 meter.
  • c. Andere overige bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter.
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt naast het bepaalde in artikel 22.1 in elk geval gerekend:

  • a. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • b. wonen;
  • c. bedrijfsactiviteiten, niet genoemd in 5.1;
  • d. detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel als bedoeld in 5.1 sub b;
  • e. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG).
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
5.4.1 Bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 onder a ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 5.1 onder a, niet in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij deze regels) wordt genoemd. Voor bedrijven in categorieën 3 en hoger van de Lijst van bedrijfsactiviteiten kan deze afwijkingsregel niet worden toegepast.


Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken:

  • a. geluid;
  • b. geurproductie;
  • c. stofuitworp en gevaar;
  • d. waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem;
  • e. de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf;
  • f. de visuele hinder;
  • g. verkeersaantrekkende werking;
  • h. ruimtelijke uitstraling en stedenbouwkundig beeld.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplanting;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. straatmeubilair;
  • e. extensief recreatief medegebruik;
  • f. extensief agrarisch medegebruik;
  • g. paden;
  • h. voorzieningen van algemeen nut;
  • i. kunstwerken- en objecten;
  • j. landschappelijke inpassing;
  • k. taluds;
  • l. in- en uitritten;
  • m. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen;
  • n. ecologische voorzieningen;
  • o. faunatoren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - faunatoren';
  • p. bluswatervoorzieningen;
  • q. geluidwerende voorzieningen.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.1.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. Er is uitsluitend een faunatoren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - faunatoren' toegestaan, waarbij:
    • 1. De bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 8 meter;
    • 2. De bouwoppervlakte van de faunatoren niet meer mag bedragen dan 9 m2.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen, gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter.
  • b. De hoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 meter.
  • c. Overkappingen zijn niet toegestaan.
  • d. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 meter.
  • e. De bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van het in stand houden van de vliegroute voor vleermuizen mag niet meer bedragen dan 18 meter.

Artikel 7 Natuur

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud en herstel van de aan het gebied eigen zijnde natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • b. extensief recreatief medegebruik;
  • c. ecologische voorzieningen;
  • d. behoud van landschapselementen, zoals weergegeven op de kaart in Bijlage 7;


met de daarbij behorende:

  • e. paden en toegangswegen;
  • f. bruggen en steigers;
  • g. voorzieningen van algemeen nut;
  • h. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen.


Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.1.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

7.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter.
  • b. Overkappingen zijn niet toegestaan.
  • c. De bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 meter.
7.2.3 Afwijken van de bouwregels
a Bouwwerken voor brandpreventie of- bestrijding

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van bepaalde in lid 7.2.1 voor het oprichten van overige bouwwerken voor de brandpreventie of brandbestrijding, mits:

  • 1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 35 meter;
  • 2. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de voorkomende waarden als aangegeven in lid 7.1 en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

b Observatie- of schuilhut

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van bepaalde in lid 7.2.1 voor het oprichten van een observatiehut of schuilhut ten behoeve van de jacht of natuurstudie, mits

  • 1. het gebouw noodzakelijk is voor de uitoefening van de natuurvorsing of de jacht;
  • 2. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 10 m²;
  • 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter;
  • 4. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de voorkomende waarden als aangegeven in lid 7.1 en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
7.3 Specifieke gebruiksregels
7.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt naast het bepaalde in artikel in elk geval gerekend:

  • a. staanplaats of ligplaats voor onderkomens;
  • b. staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • c. sport-, wedstrijd- of speelterrein, kampeer - of caravanterrein, dagcampings, lig- of speelweiden, zwemgelegenheden en buitenmanages;
  • d. parkeerterrein;
  • e. het beproeven van voertuigen alsmede de beoefening van de motorsport en modelvliegsport;
  • f. militaire oefeningen;
  • g. het winnen van bosstrooisel of mos;
  • h. agrarische doeleinden, uitgezonderd agrarische doeleinden in het kader van natuurbeheer;
  • i. bemesting;
  • j. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, ten behoeve van doeleinden als omschreven in lid 7.3.1 onder a tot en met h.
  • k. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  • l. detailhandel en groothandel;
  • m. horecadoeleinden;
  • n. permanente of tijdelijke bewoning;
  • o. opslagdoeleinden, uitgezonderd opslag die verband houdt met het beheer en het onderhoud van een landgoed;
  • p. beroep en/of bedrijf aan huis;
  • q. verblijfsrecreatie.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Natuur' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verharden en amoveren van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • c. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos konden worden aangemerkt;
  • e. het verwijderen van natuurlijke vegetatie;
  • f. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas;
  • g. het blijvend scheuren van grasland;
  • h. het bemalen of draineren van de grond en het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water of het anderszins wijzigen van de grondwaterstand en de waterhuishouding;
  • i. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van watergangen;
  • j. het bemalen, draineren, winnen, toevoeren, afdammen en stuwen van water;
  • k. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden, aanleg- en ligplaatsen of vlonders;
  • l. het verrichten van exploratie- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, olie en gas.
7.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 7.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. binnen het kader van de normale bodemexploitatie en het normale bodemgebruik plaatsvinden;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van het inpassingsplan, in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde en verleende vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. werken of werkzaamheden ten behoeve van de reconstructie en het onderhoud van de N280-West, wegvak Leudal.
7.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in bestemming 'Natuur' genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
  • b. Voor zover het werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden betreffen als bedoeld in lid 7.4.1 onder h t/m k wordt, alvorens beslist wordt omtrent de vergunningverlening, advies gevraagd aan het waterschap.

Artikel 8 Verkeer

8.1 Verkeer
8.1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de aanleg, het gebruik, het beheer en onderhoud van wegen:
    • 1. met niet meer dan 2 x 1 rijstroken voor zover het betreft de N280 waarbij de weg uit meerdere rijstroken kan bestaan ter hoogte van kruisingen, rotondes en aansluitende wegen;
    • 2. parallelwegen en fietspaden;
  • b. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • c. geluidwerende voorzieningen;
  • d. viaducten en onderdoorgangen met bijbehorende taluds;
  • e. kunstwerken;
  • f. voorwerpen van beeldende kunst;
  • g. ecologische voorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. straatmeubilair;
  • k. voorzieningen van algemeen nut;
  • l. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen.


Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.1.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen gene gebouwen worden gebouwd.

8.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. een tunnel voor het langzaam verkeer is toegestaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - tunnel langzaamverkeer';
  • b. een viaduct voor gemotoriseerd verkeer is toegestaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - viaduct';
  • c. De bouwhoogte van erf- en/of terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter.
  • d. De bouwhoogte van lichtmasten, bewegwijzering en verkeersregulering mag niet meer bedragen dan 12 meter.
  • e. De bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van het in stand houden van de vliegroute voor vleermuizen mag niet meer bedragen dan 18 meter;
  • f. De bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 meter.
8.3 Specifieke gebruiksregels
8.3.1 Voorwaardelijke verplichting

Het is uitsluitend toegestaan de gronden in gebruik te nemen of te hebben als bedoeld in artikel 8.1.1 onder a en b wanneer is voldaan aan de volgende voorwaarden:

1. Voorwaarde vanuit geluid:

De hoofdrijbanen, met uitzondering van rotondes, dienen te zijn voorzien van een geluidreducerend wegdektype in de vorm SMA NL 8 G+ danwel worden maatregelen getroffen die een minimaal vergelijkbare geluidreductie bereiken. Deze maatrgelen dienen in stand te worden gehouden.
2. Voorwaarden vanuit natuur:

  • a. De gronden die in dit inpassingsplan zijn bestemd als 'Natuur' dienen uiterlijk 2 jaar na in gebruik name van de weg te zijn ingericht als natuur conform het inrichtingsplan zoals opgenomen in bijlage 4 Natuurcompensatieplan bij dit inpassingsplan. De gronden dienen conform het inrichtingsplan in stand te worden gehouden.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - vliegroute vleermuizen' dienen minimaal drie vliegroutes voor vleermuizen te worden gerealiseerd conform het bepaalde in Bijlage 4 Natuurcompensatieplan. De voorzieningen dienen in stand te worden gehouden.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Groen - faunatoren' dient een faunatoren te worden gerealiseerd, conform het bepaalde in Bijlage 4 Natuurcompensatieplan. De faunatoren dient in stand te worden gehouden.

Artikel 9 Water

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterberging;
  • b. waterhuishouding;
  • c. waterlopen en waterpartijen;
  • d. riveren en kanalen;
  • e. afvoer van water, ijs en sediment;
  • f. verkeer te water;
  • g. waterkerende functies;
  • h. kunstwerken;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. infiltratievoorzieningen;
  • k. ecologische voorzieningen;
  • l. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'brug' tevens voor een brug.


Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.1.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.

9.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

Op of in deze gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd waarbij:

  • a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter.
  • b. Overkappingen zijn niet toegestaan.
  • c. Een brug is toegestaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'brug'.
  • d. De bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 meter.

Artikel 10 Leiding - Gas

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een aardgastransportleiding met de daar bijbehorende bouwwerken en andere werken. Ter plaatse van de 'hartlijn leiding - gas' is de hart van gasleiding gelegen.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.1.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Primair

Op de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 3 meter.

10.2.2 Secundair

Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

10.2.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen, onder de voorwaarden, dat:

  • a. de veiligheid en het functioneren van de betrokken leiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
  • b. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leiding.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden ten behoeve van het leidingbelang ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 10.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegd gezag:

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven dan wel indrijven van voorwerpen;
  • c. het uitvoeren van grondwerkzaamheden;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • e. het rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen en bomen;
  • f. het aanleggen van wegen of paden;
  • g. het permanent opslaan van goederen;
  • h. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers of andere wateren.
10.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 10.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. worden uitgevoerd in het kader van het onderhoud en beheer van de leiding;
  • b. gericht op en noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de leiding;
  • c. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • d. op het tijdstip van de inwerkingtreding van het inpassingsplan, in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde en verleende vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet Informatie-uitwisseling ondergrondse netten (Wion);
  • f. werken of werkzaamheden ten behoeve van de en het onderhoud van de N280-West, wegvak Leudal.
10.3.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 10.3.1 zijn slechts toelaatbaar indiendoor die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen het doelmatig functioneren van de in artikel 10.1 bedoelde leiding(en) niet wordt aangetast.

10.3.4 Advies

Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.3.1 schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder.

10.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het geheel of gedeeltelijk laten vervallen van de bestemming 'Leiding - Gas' welke is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas', mits de leiding niet meer wordt gebruikt voor vervoer gas.

Artikel 11 Leiding - Hoogspanningsverbinding

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, het beheer en onderhoud van een bovengrondse hoogspanningsverbinding. Ter plaatse van de 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding' is de hart van hoogspanningsverbinding gelegen.


Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.1.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Secundair

Op de in lid 11.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 65 meter.

11.2.2 Primair

Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen, onder de voorwaarde, dat:

  • a. de belangen met betrekking tot de betrokken leidingen dit toelaten;
  • b. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leiding.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden ten behoeve van het leidingbelang ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 11.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegd gezag:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting;
  • b. door het aanleggen van andere kabels en leidingen dan de in artikel 11.1 bedoelde hoogspanningsverbinding en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
11.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 11.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. worden uitgevoerd in het kader van het onderhoud en beheer van de leiding;
  • b. van geringe omvang zijn of gericht op en noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de leiding;
  • c. niet van ingrijpende betekenis zijn en niet van invloed is op de leiding;
  • d. op het tijdstip van de inwerkingtreding van het inpassingsplan, in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde en verleende vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. werken of werkzaamheden ten behoeve van de en het onderhoud van de N280-West, wegvak Leudal.
11.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 11.4.1 zijn slechts toelaatbaar indiendoor die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen het doelmatig functioneren van de in artikel 11.1 bedoelde leiding(en) niet wordt aangetast.

11.4.4 Advies

Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.4.1 schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder.

Artikel 12 Waarde - Archeologie

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.1.

12.2 Bouwregels

Op de tot Waarde - Archeologie bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:

  • a. verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de bestaande oppervlakte van een gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,4 meter ten opzicht van het maaiveld;
  • b. de bouw van een bijgebouw van, of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een bruto-oppervlak van de bodemingreep van ten hoogste 100 m2;
  • c. bouwwerken ten dienste van de in lid 12.1 genoemde doeleinden en ten dienste van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,40 meter ten opzichte van het maaiveld.
12.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van bouwwerken, voor zover die worden gebouwd op, of binnen een afstand van 25 meter tot gebieden die op de verbeelding zijn aangeduid als Waarde - Archeologie, zulks ter voorkoming van onevnredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van het betreffende waardevolle terrein, maar ook omdat de exacte begrenzing van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaat.

12.4 Afwijken van de bouwregels
12.4.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in 12.2 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de overige voor deze gronden aangewezen bestemming(en).

12.4.2 Afwegingskader

Slechts kan worden afgeweken van hetgeen in 12.4.1 is opgenomen, mits:

  • a. uit gemeentelijk archeologisch beleid blijkt dat geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is, of
  • b. uit archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, blijkt dat de archeologische waarde van het terein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en zo nodige zeker is gesteld.
  • c. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de ontheffing de volgende verplichtingen worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waarrdoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.5.1 Vergunningplicht

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegd gezag de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte van 100 m2 of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,4 meter onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij stobben wroden verwijderd;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;
  • g. het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
  • h. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies;
  • i. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,4 meter.
12.5.2 Uitzonderingen

Het in 12.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • b. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;
  • c. het normaal onderhoud en beheer betreffen.
12.5.3 Toelaatbaarheid

Een in 12.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredige worden of kunnen worden verkleind, en
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport is overgelegd op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlanndse Archeologie, waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mater zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.


Alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, wint het bevoegd gezag advies in van de provinciaal archeoloog. Indien het bevoegd gezag afwijkt van een in de vorige zin bedoeld advies kan een omgevingsvergunning slechts worden verleend, indien vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van de vergunning geen bezwaar hebben.

In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
12.6 Wijzigingsbevoegdheid


Het bevoegd gezag is bevoegd de verbeelding van het plan zodanig te wijzigen dat het bestemmingsvlak:

  • a. naar ligging wordt verschoven, dan wel;
  • b. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel;
  • c. van de verbeelding wordt verwijderd;

voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 13 Waarde - Archeologie 1

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.1.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen
  • a. Indien het oprichten van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen wordt gevraagd, kan leiden tot aantasting van archeologische waarden, wordt de omgevingsvergunning pas verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of waaruit blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
    • 2. het behoud van de archeologische resten in voldoende mate kan worden gewaarborgd, of
    • 3. de archeologische resten door de verstoring niet onevenredig worden geschaad.
  • b. Het bepaalde in lid 13.2.1 onder a is niet van toepassing indien:
    • 1. het een overige bouwwerk betreft dat voor archeologisch onderzoek noodzakelijk is;
    • 2. het vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
  • c. Indien uit het in lid 13.2.1 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische resten van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Bij het aantreffen van archeologische waarden van nationaal belang, vraagt het bevoegd gezag – alvorens de vergunning te verlenen – de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed om advies. De omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen wordt niet verleend, dan nadat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een verklaring van geen bezwaar heeft gegeven.
  • e. Indien het bepaalde in lid 13.2.1 onder c sub 3 van toepassing is, wordt in de regels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
13.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook wordt gerekend vergraven, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
  • b. het aanleggen of verbreden van wegen, paden of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • e. het aanleggen van bos of boomgaard die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als zodanig kunnen worden aangemerkt.
13.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 13.4.1 is niet van toepassing:

  • a. werkzaamheden, normale onderhouds-, gebruiks- en beheerswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van het inpassingsplan, in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde en verleende vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • c. op werken of werkzaamheden die verband houden met het aanbrengen van sleufloze drainagesystemen.
13.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of waaruit blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
    • 2. het behoud van de archeologische resten in voldoende mate kan worden gewaarborgd, of;
    • 3. de archeologische resten door de verstoring niet onevenredig worden geschaad.
  • b. Indien uit het in lid 13.4.3 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische resten van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Bij het aantreffen van archeologische waarden van nationaal belang, vraagt het bevoegd gezag – alvorens de vergunning te verlenen – de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed om advies. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, dan nadat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een verklaring van geen bezwaar heeft gegeven.
  • d. Indien het bepaalde in lid 13.4.3 onder b sub 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
13.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 14 Waarde - Archeologie 4

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.


Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.1.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen
  • a. Indien het oprichten van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen wordt gevraagd, kan leiden tot aantasting van archeologische waarden, wordt de omgevingsvergunning pas verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of waaruit blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
    • 2. het behoud van de archeologische resten in voldoende mate kan worden gewaarborgd, of
    • 3. de archeologische resten door de verstoring niet onevenredig worden geschaad.
  • b. Het bepaalde in lid 14.2.1 onder a is niet van toepassing indien:
    • 1. het een overige bouwwerk betreft dat voor archeologisch onderzoek noodzakelijk is;
    • 2. het vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
    • 3. de grootte van de bodemingreep kleiner is dan 250 m²;
    • 4. de grootte van de bodemingreep groter is dan 250 m² en de verstoring zich beperkt tot 40 cm onder het oppervlak.
  • c. Indien uit het in lid 14.2.1 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische resten van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Bij het aantreffen van archeologische waarden van nationaal belang, vraagt het bevoegd gezag – alvorens de vergunning te verlenen – de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed om advies. De omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen wordt niet verleend, dan nadat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een verklaring van geen bezwaar heeft gegeven.
  • e. Indien het bepaalde in lid 14.2.1 onder c sub 3 van toepassing is, wordt in de regels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
14.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook wordt gerekend vergraven, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
  • b. het aanleggen of verbreden van wegen, paden of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • e. het aanleggen van bos of boomgaard die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als zodanig kunnen worden aangemerkt.
14.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 14.4.1 is niet van toepassing:

  • a. werkzaamheden, normale onderhouds-, gebruiks- en beheerswerkzaamheden zijnde; b. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van het inpassingsplan, in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde en verleende vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • b. op werken of werkzaamheden die verband houden met het aanbrengen van sleufloze drainagesystemen;
  • c. de grootte van de bodemingreep kleiner is dan 250 m²;
  • d. de grootte van de bodemingreep groter is dan 250 m² en de verstoring zich beperkt tot 40 cm onder het oppervlak.
14.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of waaruit blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
    • 2. het behoud van de archeologische resten in voldoende mate kan worden gewaarborgd, of;
    • 3. de archeologische resten door de verstoring niet onevenredig worden geschaad.
  • b. Indien uit het in lid 14.4.3 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische resten van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Bij het aantreffen van archeologische waarden van nationaal belang, vraagt het bevoegd gezag – alvorens de vergunning te verlenen – de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed om advies. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, dan nadat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een verklaring van geen bezwaar heeft gegeven.
  • d. Indien het bepaalde in lid 14.4.3 onder b sub 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
14.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag isbevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 5

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.


Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.1.

15.2 Bouwregels
15.2.1 Omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen
  • a. Indien het oprichten van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen wordt gevraagd, kan leiden tot aantasting van archeologische waarden, wordt de omgevingsvergunning pas verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of waaruit blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
    • 2. het behoud van de archeologische resten in voldoende mate kan worden gewaarborgd, of
    • 3. de archeologische resten door de verstoring niet onevenredig worden geschaad.
  • b. Het bepaalde in lid 15.2.1 onder a is niet van toepassing indien:
    • 1. het een overige bouwwerk betreft dat voor archeologisch onderzoek noodzakelijk is;
    • 2. het vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
    • 3. de grootte van de bodemingreep kleiner is dan 1.000 m²;
    • 4. de grootte van de bodemingreep groter is dan 1.000 m² en de verstoring zich beperkt tot 40 cm onder het oppervlak;
  • c. Indien uit het in lid 15.2.1 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische resten van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Bij het aantreffen van archeologische waarden van nationaal belang, vraagt het bevoegd gezag – alvorens de vergunning te verlenen – de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed om advies. De omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen wordt niet verleend, dan nadat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een verklaring van geen bezwaar heeft gegeven.
  • e. Indien het bepaalde in lid 15.2.1 onder c sub 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
15.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook wordt gerekend vergraven, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
  • b. het aanleggen of verbreden van wegen, paden of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • e. het aanleggen van bos of boomgaard die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als zodanig kunnen worden aangemerkt.
15.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 15.4.1 is niet van toepassing:

  • a. werkzaamheden, normale onderhouds-, gebruiks- en beheerswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van het inpassingsplan, in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde en verleende vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • c. op werken of werkzaamheden die verband houden met het aanbrengen van sleufloze drainagesystemen;
  • d. de grootte van de bodemingreep kleiner is dan 1.000 m²;
  • e. de grootte van de bodemingreep groter is dan 1.000 m² en de verstoring zich beperkt tot 40 cm onder het oppervlak.
15.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of waaruit blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
    • 2. het behoud van de archeologische resten in voldoende mate kan worden gewaarborgd, of;
    • 3. de archeologische resten door de verstoring niet onevenredig worden geschaad.
  • b. Indien uit het in lid 15.4.3 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische resten van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Bij het aantreffen van archeologische waarden van nationaal belang, vraagt het bevoegd gezag – alvorens de vergunning te verlenen – de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed om advies. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, dan nadat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een verklaring van geen bezwaar heeft gegeven.
  • d. Indien het bepaalde in lid 15.4.3 onder b sub 3 van toepassing is, wordt in de regels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
15.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 16 Waarde - Archeologie 6

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.1.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen
  • a. Indien het oprichten van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen wordt gevraagd, kan leiden tot aantasting van archeologische waarden, wordt de omgevingsvergunning pas verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of waaruit blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
    • 2. het behoud van de archeologische resten in voldoende mate kan worden gewaarborgd, of
    • 3. de archeologische resten door de verstoring niet onevenredig worden geschaad.
  • b. Het bepaalde in lid 16.2.1 onder a is niet van toepassing indien:
    • 1. het een overige bouwwerk betreft dat voor archeologisch onderzoek noodzakelijk is;
    • 2. het vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
    • 3. de grootte van de bodemingreep kleiner is dan 2.500 m²;
    • 4. de grootte van de bodemingreep groter is dan 2.500 m² en de verstoring zich beperkt tot 40 cm onder het oppervlak;
  • c. Indien uit het in lid 16.2.1 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische resten van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Bij het aantreffen van archeologische waarden van nationaal belang, vraagt het bevoegd gezag – alvorens de vergunning te verlenen – de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed om advies. De omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen wordt niet verleend, dan nadat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een verklaring van geen bezwaar heeft gegeven.
  • e. Indien het bepaalde in lid 16.2.1 onder c sub 3 van toepassing is, wordt in de regels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
16.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook wordt gerekend vergraven, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
  • b. het aanleggen of verbreden van wegen, paden of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • e. het aanleggen van bos of boomgaard die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als zodanig kunnen worden aangemerkt.
16.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 16.4.1 is niet van toepassing:

  • a. werkzaamheden, normale onderhouds-, gebruiks- en beheerswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van het inpassingsplan, in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde en verleende vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • c. op werken of werkzaamheden die verband houden met het aanbrengen van sleufloze drainagesystemen;
  • d. de grootte van de bodemingreep kleiner is dan 2.500 m²;
  • e. de grootte van de bodemingreep groter is dan 2.500 m² en de verstoring zich beperkt tot 40 cm onder het oppervlak.
16.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of waaruit blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
    • 2. het behoud van de archeologische resten in voldoende mate kan worden gewaarborgd, of;
    • 3. de archeologische resten door de verstoring niet onevenredig worden geschaad.
  • b. Indien uit het in lid 16.4.3 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische resten van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Bij het aantreffen van archeologische waarden van nationaal belang, vraagt het bevoegd gezag – alvorens de vergunning te verlenen – de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed om advies. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, dan nadat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een verklaring van geen bezwaar heeft gegeven.
  • d. Indien het bepaalde in lid 16.4.3 onder b sub 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
16.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 17 Waarde - Bufferzone hydrologisch gevoelige gebieden

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Bufferzone hydrologisch gevoelige gebieden aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en herstel van de natte milieuomstandigheden in de natuurgebieden de Groote Peel, Sarsven/de Banen, De Zoom en de Groote Moost.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Algemeen

Op de voor Waarde - Bufferzone hydrologisch gevoelige gebieden aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

17.2.2 Uitzonderingen op verbod

Het bepaalde in 17.2.1 is niet van toepassing op:

  • a. bouwprojecten met een grondbeslag van niet meer dan 100 m²;
  • b. activiteiten waarvoor geen of een lichte bouwvergunning vereist is;
  • c. bouwprojecten waarvoor een reguliere bouwvergunning is verleend en waarvoor advies is ingewonnen bij het Waterschap Peel en Maasvallei;
  • d. binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken.
17.3 Afwijken van de bouwregels
17.3.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in 17.2.1 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de overige voor deze gronden aangewezen bestemming(en) .

17.3.2 Afwegingskader

Een in 17.3.1 genoemde afwijking kan slechts worden verleend indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de natte milieuomstandigheden in de in 17.1 genoemde natuurgebieden geen bezwaar bestaat, hetgeen blijkt uit een integrale gemeentelijke afweging, waarbij expliciet de natuurwaarden van het hydrologisch gevoelig gebied worden betrokken.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het afgraven, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het diepploegen of diepwoelen dieper dan 30 cm;
  • c. het aanbrengen van verhardingen en/of verharde oppervlakten anders dan een bouwwerk;
  • d. het verrichten van grondroeractiviteiten, zoals het aanbrengen van rioleringen, kabels leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • e. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van waterlopen.
17.4.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 17.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;

die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

ten dienste van de in 17.2.2 genoemde (bouw)werkzaamheden;

binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken.

17.4.3 Afwegingskader

Een in 17.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken of werkzaamheden of door de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan geen bezwaar of nadeel ontstaat voor de bescherming van natte milieuomstandigheden, hetgeen blijkt uit een integrale gemeentelijke afweging, waarbij expliciet de natuurwaarden van het hydrologisch gevoelig gebied worden betrokken.

17.4.4 Strafregel

Overtreding van het verbod in 17.4.1 is een strafbaar feit.

Artikel 18 Waterstaat - Beschermingszone watergang

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Beschermingszone watergang aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de bescherming en het onderhoud van de in deze zone gelegen dan wel daaraan grenzende watergang.

met dien verstande dat de beschermingszones zijn opgenomen in de legger van de primaire wateren van het betreffende waterschap. Op de gronden zijn tevens de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het betreffende waterschap van toepassing.

18.2 Bouwregels

Op de voor Waterstaat - Beschermingszone watergang aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

18.3 Afwijken van de bouwregels
18.3.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in 18.2 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de overige voor deze gronden aangewezen bestemming(en).

18.3.2 Afwegingskader

Een in 18.3.1 genoemde afwijking kan slechts worden verleend indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade mag worden of kan worden toegebracht aan de watergang, en onder de voorwaarden dat:

  • a. vooraf advies wordt ingewonnen van de beheersinstantie van de in 18.1 bedoelde watergang;
  • b. de beslissing met betrekking tot de ontheffing aan de beheersinstantie wordt meegedeeld.
18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verrichten van grondroeractiviteiten, zoals het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • b. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
18.4.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 18.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
18.4.3 Afwegingskader

Een in 18.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken of werkzaamheden of door de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van de watergang. Hieromtrent wordt advies gevraagd aan de beheersinstantie van de bedoelde watergang.

18.4.4 Strafregel

Overtreding van het verbod in 18.4.1 is een strafbaar feit.

Artikel 19 Waterstaat - Waterlopen

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de aan de andere aan de grond gegeven bestemmingen, mede bestemd voor het beheer en onderhoud van de binnen het plangebied gelegen waterloop, alsmede voor de ontwikkeling en bescherming van de ecologische waarden van de waterloop.


Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.1.

19.2 Bouwregels
19.2.1 Primair

Op de in lid 19.1 bedoelde gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

19.2.2 Secundair

Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

19.2.3 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd anders dan ten behoeve van beheer en onderhoud van de betreffende watergang, met dien verstande dat:

  • a. de maximale bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3,5 meter;
  • b. de maximale oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m².
19.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken geldt de volgende bepaling:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 2 meter bedragen.
19.3 Afwijken van de bouwregels
19.3.1 Oprichten van bouwwerken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2.2 ten behoeve van de bouw van overige bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen, onder de voorwaarden, dat:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de watergang;
  • b. vooraf advies wordt ingewonnen van het betreffende waterschap en de Keur van het waterschap in acht wordt genomen.
19.4 Specifieke gebruiksregels

Op de gronden zijn de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het waterschap van toepassing.

19.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.4, onder de voorwaarden, dat:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig gebruik van de watergang;
  • b. vooraf advies wordt ingewonnen van het betreffende waterschap.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 20 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 21 Algemene bouwregels

21.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
21.1.1 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

21.1.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  • a. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan onder gebouwen.
  • b. De ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 meter onder peil.
  • c. Bij het berekenen van de geldende oppervlakte- en inhoudsmaten, wordt de oppervlakte of inhoud van ondergrondse gebouwen niet in aanmerking genomen.
21.2 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
21.2.1 Maximale maatvoering

Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die legaal gebouwd zijn, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het inpassingsplan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

21.2.2 Minimale maatvoering

In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die legaal gebouwd zijn, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het inpassingsplan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

Artikel 22 Algemene gebruiksregels

22.1 Strijdig gebruik
22.1.1 Bestaand legaal gebruik

Bestaand legaal gebruik wordt niet als strijdig gebruik aangemerkt.

22.1.2 Algemeen strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt, behoudens voor zover in de specifieke bestemmingsregels anders geregeld, in ieder geval verstaan:

  • a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een erotisch (getint) bedrijf of (straat)prostitutie;
  • b. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval;
  • c. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen;

Artikel 23 Algemene aanduidingsregels

23.1 Milieuzone - boringsvrije zone
23.1.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' is het verboden de grond te roeren inclusief het verrichten van grondboringen of heiwerkzaamheden dieper dan 80 meter beneden het maaiveld.

23.1.2 Uitzondering

Artikel 23.1.1 is niet van toepassing op:

  • a. werken waarvoor Gedeputeerde Staten ontheffing hebben verleend;
  • b. werken of werkzaamheden ten behoeve van de reconstructie en het onderhoud van de N280-West, wegvak Leudal.
23.2 Milieuzone - extensiveringsgebied intensieve veehouderij

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - extensiveringsgebied intensieve veehouderij' geldt dat die gronden zijn aangewezen als extensiveringsgebieden waarbinnen uitbreiding, hervestiging, nieuwvestiging en omschakeling van intensieve veehouderij niet mogelijk is danwel onmogelijk wordt gemaakt, met uitzondering van vormverandering om te voldoen aan eisen van dierwelzijn en gezondheid, mits voldaan wordt aan de daarvoor geldende voorwaarden. Bestaande bouwmogelijkheden binnen het bestaande onbenutte bouwvlak én ter plaatse van het 'milieuzone - extensiveringsgebied intensieve veehouderij' blijven behouden.

23.3 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
23.3.1 Bouw- en gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' is het niet toegestaan om:

  • a. boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben dieper dan 80 meter beneden het maaiveld;
  • b. de grond te roeren dieper dan 80 meter beneden het maaiveld, of deze handeling toe te laten, of anderszins werken of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slechtdoorlatende bodemlagen kunnen aantasten;
  • c. een bodemenergiesysteem op te richten;
  • d. wegen, parkeerplaatsen, terreinen die open staan voor gemotoriseerd verkeer, vaarwegen of spoorwegen aan te leggen, veranderen of daaraan wijzigingen aan te brengen die de risico's voor de grondwaterkwaliteit verhogen.
23.3.2 Uitzonderingen

De in artikel 23.3.1 gestelde verboden gelden niet voor:

  • a. het inrichten van boorputten ten behoeve van het provinciale grondwaterbeheer in het kader van de Wet bodembescherming en de Waterwet;
  • b. werkzaamheden ten behoeve van waterwinning met het oog op openbare drinkwaterproductie;
  • c. het saneren van de bodem en het verrichten van handelingen ten gevolge waarvan een bodemverontreiniging wordt verminderd of verplaatst, indien dat gebeurt overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet bodembescherming;
  • d. het oprichten van boorputten indien het voornemen tot het slaan van een boorput vier weken tevoren schriftelijk aan gedeputeerde Staten is gemeld en bij het maken en sluiten van een boorput het VKB-protocol 2006 Mechanisch boren als bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit in acht wordt genomen;
  • e. het verrichten van bodemonderzoeken die bij of krachtens wet zijn voorgeschreven;
  • f. werken of werkzaamheden ten behoeve van de reconstructie en het onderhoud van de N280-West, wegvak Leudal.
23.3.3 Afwijken van de bouw- en gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.3.1 als gewaarborgd is dat geen sprake is van nadelige gevolgen voor de grondwaterwinning en met dien verstande dat de omgevingsvergunning alleen kan worden verleend wanneer Gedeputeerde Staten vooraf gehoord is.

23.4 Overige zone - kernrandzone

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - kernrandzone' mag geen uitbreiding plaatsvinden van de bestaande intensieve veehouderij. Uitbreiding van het aantal dieren is niet toegestaan.

23.5 Overige zone - landschappelijke elementen
23.5.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschappelijke elementen' dienen de landschappelijke elementen, zoals nader aangegeven op de kaarten met Landschappelijke elementen die als 'Bijlage 3 Kaarten met landschappelijke elementen' bij de regels zijn gevoegd, zoveel mogelijk te worden behouden.

23.5.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Vergunningplicht

Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschappelijke elementen' voor zover gelegen buiten het bouwvlak, op danwel in de landschappelijke elementen, zoals nader aangegeven op de kaarten met Landschappelijke elementen, die als 'Bijlage 3 Kaarten met landschappelijke elementen' bij de regels zijn gevoegd, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • 1. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte groter dan 100 m²;
  • 2. het dempen, graven en vergraven van watergangen, met uitzondering van het aanleggen van dammen en bruggen;
  • 3. de aanleg van verharde wandel- en fietspaden;
  • 4. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen.
  • 5. het ophogen of afgraven van de gronden;
  • 6. het vellen of rooien van landschappelijke elementen;
  • 7. het beplanten van gronden met bomen of andere houtopstanden;
  • 8. het verwijderen van de landschappelijke elementen zoals aangeduid in 'Bijlage 3 Kaarten met landschappelijke elementen'.

  • b. Uitzonderingen

Het onder a bepaalde is niet van toepassing voor:

  • 1. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • 2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • 3. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • 4. werken of werkzaamheden in het kader van landschappelijke inpassing;
  • 5. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan, in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • 6. werken of werkzaamheden ten behoeve van de reconstructie en het onderhoud van de N280-West, wegvak Leudal.

  • c. Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de aanwezige waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van deze waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

23.6 Overige zone - openheid
23.6.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - openheid' dient de openheid van het landschap zoveel mogelijk behouden en waar mogelijk verstrekt te worden.

23.6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Vergunningplicht

Het is verboden op of in de tot 'overige zone - openheid' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden buiten het bouwvlak uit te voeren:

  • 1. het ophogen van de gronden;
  • 2. het bebossen van gronden;
  • 3. het aanbrengen van natuur- en landschapselementen;
  • 4. het beplanten van gronden met bomen, in de zin van boomsingels en hakhoutwallen of andere houtopstanden.

  • b. Uitzonderingen

Het onder a bepaalde is niet van toepassing voor:

  • 1. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • 2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • 3. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • 4. werken of werkzaamheden in het kader van landschappelijke inpassing;
  • 5. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan, in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • 6. werken of werkzaamheden ten behoeve van de reconstructie en het onderhoud van de N280-West, wegvak Leudal.

  • c. Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als onder a zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de aanwezige waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

23.7 Veiligheidszone - bevi
23.7.1 Bouwregels

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' mogen volgens de regels van de onderliggende bestemming die op die gronden rust, bouwwerken worden gebouwd mits deze niet kunnen worden aangemerkt als kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

23.7.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.7.1 indien die bouwwerken als kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten kunnen worden aangemerkt in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, mits:

  • a. aangetoond wordt dat deze objecten voldoen aan de nomren die gelden voor het plaatsgebonden risico (PR);
  • b. indien sprake is van toename van het groepsrisico, hiervoor een verantwoording plaatsvindt;
  • c. advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
23.8 Vrijwaringszone - hoogspanningsverbinding
23.8.1 Bouw- en gebruiksregels

Ten aanzien van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - hoogspanningsverbinding' geldt dat geen gevoelige objecten mogen worden gerealiseerd.

23.8.2 Afwijken van de bouw- en gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.8.1 ten behoeve van het toelaten van gevoelige objecten, mits aangetoond is dat het magneetveld ter plaatse lager is dan 0,4 microTesla of sprake is van gewichtige redenen. Alvorens bij omgevingsvergunning wordt afgeweken, wordt vooraf schriftelijk advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.

23.9 Vrijwaringszone - molenbiotoop
23.9.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn de gronden mede bedoeld als molenbiotoop.

23.9.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de daar voorkomende bestemmingen mogen op de in lid 23.9.1 bedoelde gronden, niet worden gebouwd voorzover de windvang van de molen daardoor in onevenredige mate wordt aangetast. Uitgangspunt hierbij is dat de optimale windvang tot maximaal 5% mag worden beperkt. Voor de bepaling van de hierbij toegestane bouwhoogten worden de formules, alsmede de afwijkingen, zoals opgenomen in 'Bijlage 6 Molenbiotoop' bij de regels gehanteerd.

23.9.3 Afwijken van de bouwregels

Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 23.9.2, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de molen over de vraag of het bouwplan ter plaatse aanvaardbaar is in verband met de belangen van de molen.

23.9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken , geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

a Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'vrijwaringszone - molenbiotoop' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het beplanten met bomen, heesters en andere hoog opgaande beplanting. Voor de bepaling van de hierbij toegestane hoogten worden de formules, als mede de afwijkingen, zoals opgenomen in 'Bijlage 6 Molenbiotoop' bij de regels gehanteerd.

b Uitzonderingen

Het onder a bepaalde is niet van toepassing voor:

  • a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.

Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de belangen van de molen niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

23.10 Vrijwaringszone - spoor
23.10.1 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - spoor' mag geen bebouwing worden opgericht.

23.11 Vrijwaringszone - vaarweg
23.11.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - Vaarweg' zijn de gronden bestemd voor de veilige doorvaart van de scheepvaart.

23.11.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de daar voorkomende bestemming(en) mogen op de in lid 23.11.1 bedoelde gronden, geen bouwwerken worden opgericht.

23.11.3 Afwijken van de bouwregels

Door middel van een omgevingsvergunning kan, mits Rijkswaterstaat is gehoord, worden afgeweken van het bepaalde in lid 23.11.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken onder de voorwaarde dat belemmeringen worden voorkomen voor:

  • a. de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, goot en\of bouwhoogte en diepte;
  • b. de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
  • c. het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • d. de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten;
  • e. het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.
23.11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone - Vaarweg' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • 1. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook wordt gerekend ophogen, verlagen, vergraven, afgraven, woelen, mengen, egaliseren en dempen van wateren;
  • 2. het aanleggen of verbreden van wegen, paden of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • 3. het aanleggen opgaande beplanting die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als zodanig kunnen worden aangemerkt.

b Uitzondering

Het bepaalde onder a is niet van toepassing op:

  • 1. werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het inpassingsplan.
  • 2. werken of werkzaamheden ten behoeve van de reconstructie en het onderhoud van de N280-West, wegvak Leudal.

c Toelaatbaarheid

Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend mits, gehoord Rijkswaterstaat, er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de veilige doorvaart van de scheepvaart is gegarandeerd.

23.12 Vrijwaringszone - weg (0 - 50 m)
23.12.1 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de daar voorkomende bestemmingen mag ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg (0 -50 meter)' geen bebouwing worden opgericht anders dan met de Rijksweg A2 verband houdende bouwwerken, zoals geluidswerende en ecologische voorzieningen.

23.13 Vrijwaringszone - weg (50 - 100 m)
23.13.1 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de daar voorkomende bestemmingen mag ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg (50 -100 meter)' geen bebouwing worden opgericht anders dan met de Rijksweg A2 verband houdende bouwwerken, zoals geluidswerende en ecologische voorzieningen.

23.13.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 23.13.1 voor het bouwen van een bouwwerk gelegen ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg (50 -100 meter)', mits door de bouw van dit bouwwerk de verkeersbelangen niet onevenredig worden geschaad. Daartoe dient vooraf de betrokken wegbeheerder te worden gehoord.

Artikel 24 Algemene afwijkingsregels

24.1 Verleende omgevingsvergunningen of andere toestemmingen

Een omgevingsvergunning, vrijstelling, ontheffing of afwijking die ten tijde van de inwerkingtreding van het inpassingsplan is verleend voor een bouw- en/of gebruiksactiviteit waarvoor ingevolge deze regels een omgevingsvergunning voor het afwijken van het inpassingsplan is vereist, wordt gelijkgesteld met een dergelijke omgevingsvergunning.

24.2 Algemeen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:

  • a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, tot maximum 2 meter, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, tot maximum 2 meter, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van de overige bouwwerken wordt vergroot tot maximaal 10 meter.

onder de voorwaarden dat:

  • d. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. de belangen en bestemmingen in de omgeving niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 25 Algemene wijzigingsregels

Het bevoegd gezag is bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  • a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van de herinrichting van de N280-West, wegvak Leudal. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter, het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter;
  • c. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de inwerkingtreding van het inpassingsplan worden gewijzigd.

Artikel 26 Overige regels

26.1 Verhouding tussen bestemmingen
  • a. Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;
  • b. Waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
    • 1. in de eerste plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen' of 'Waterstaat - Beschermingszone watergang';
    • 2. in de tweede plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Bufferzone hydrologisch gevoelige gebieden';
    • 3. in de derde plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie';
    • 4. in de vierde plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1';
    • 5. in de vijfde plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4;
    • 6. in de zesde plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5';
    • 7. in de zevende plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 6';
    • 8. in de achtste plaats de regels van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas';
    • 9. in de negende plaats de regels van de dubbelbestemming 'Leiding -Hoogspanningsverbinding'.
26.2 Relatie

Vlakken die door middel van een relatie met elkaar verbonden zijn worden in deze regels gezien als één vlak.

26.3 Verbetering omgevingskwaliteit

Indien bij een ontwikkeling invulling moet worden gegeven aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, gelden de volgende bepalingen:

  • a. er dient voldaan te worden aan de eisen die gesteld worden in de Nota kwaliteit, zoals opgenomen in bijlage 5 bij de regels;
  • b. indien een ontwikkeling niet is opgenomen binnen de Nota kwaliteit dient sprake te zijn van een landschappelijke inpassing van de bebouwing al dan niet gecombineerd met andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen. Dit dient voorzien te zijn van een advies van de kwaliteitscommissie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 27 Overgangsrecht

27.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
27.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het inpassingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
27.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 28 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het inpassingsplan N280 Leudal'.