direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Reconstructie N598 De Hut - De Plank
Status: ontwerp
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9931.PIPN598-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Reconstructie N598 De Hut-De Plank

De N598 De Hut-De Plank is een provinciale weg in het Heuvelland en maakt deel uit van het regionaal verbindend wegennet in Limburg (RVWN). In België gaat de provinciale weg over in de Vlaamse Gewestweg N648 naar Battice.

afbeelding "i_NL.IMRO.9931.PIPN598-ON01_0001.jpg"

Uitsnede ligging N598 op basis van topografische atlas provincie Limburg

De verkeersveiligheid (met name voor fietsers) van de N598 op Nederlands grondgebied vormt de aanleiding. Daarnaast zijn de volgende verbeterpunten geconstateerd:

  • a. het realiseren van grensoverschrijdende fietsvoorzieningen. Thans eindigen deze ter hoogte van Schilberg;
  • b. het verbeteren van de oversteekbaarheid op de kruispunten. Ongevallen doen zich nu met name voor op die kruispunten. Daarnaast leidt de ligging van inritten op diverse plaatsen tot onoverzichtelijke situaties en is de toegankelijkheid van de openbaar vervoervoorzieningen onder de maat;
  • c. het verbeteren van de afvoer van regenwater.

Een reconstructie van de weg moet leiden tot een betere onderhoudstoestand, met medeneming van de geconstateerde verbeterpunten.

De N598 van De Hut naar De Plank ligt gedeeltelijk op Belgisch grondgebied. Een reconstructie kan slechts in overleg met de Vlaamse Overheid als wegbeheerder van de weg aan Belgische zijde worden uitgevoerd. In overleg met de Vlaamse Overheid is de provincie Limburg overeengekomen om een gezamenlijk reconstructievoorstel te ontwikkelen. Hierbij is nauwe afstemming gezocht met de betrokken gemeenten Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem en Voeren (België).

De beoogde infrastructurele ingrepen zijn niet geheel passend binnen de ter plekke geldende bestemmingsplanbepalingen. Het planvoornemen kan derhalve pas gerealiseerd worden nadat voor het tracé van de reconstructie een nieuw bestemmingsplan is vastgesteld. Vanwege het feit dat het planvoornemen een initiatief van de Provincie Limburg is, waarmee een provinciaal belang is gediend, en gelet op het (gemeente)grensoverschrijdend karakter van het project, heeft de Provincie Limburg in overleg met de gemeenten Eijsden-Margraten en Gulpen-Wittem besloten een zogenaamd provinciaal inpassingsplan ten behoeve van het project vast te stellen.

De achtergronden en uitgangspunten van het plan, alsmede de verschillende randvoorwaarden waar bij de planontwikkeling rekening mee dient te worden gehouden, zullen in de volgende hoofdstukken nader worden toegelicht.

1.2 Plangebied

Het plangebied betreft de percelen en perceelgedeelten, waarbinnen de reconstructie van de N598 zal plaatsvinden. Het plangebied is over het algemeen slechts enkele meters breed en omvat de toekomstige wegverhardingen, de aangrenzende bermen en regenwaterbuffers.

De reconstructie is voorzien op gronden die merendeels eigendom zijn van de overheid. In een aantal gevallen was sprake van particulier eigendom. Inmiddels zijn deze gronden grotendeels (niet alles) voor het planvoornemen verworven.

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied strekt zich uit over het grondgebied van twee gemeenten, te weten de gemeente Eijsden-Margraten en de gemeente Gulpen-Wittem. Op het plangebied zijn diverse bestemmingsplannen van toepassing:

Gemeente Eijsden-Margraten:

Bestemmingsplan Buitengebied 2009, vastgesteld door de raad d.d. 19 mei 2009: Het grootste deel van het plangebied van het inpassingsplan ligt in de bestemming ‘Verkeer’. Binnen deze bestemming is er geen sprake van strijdigheid van het planvoornemen met de bestemmingsplanregels. Smalle stroken zijn echter (met name) gelegen binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, 'Agrarisch met waarden', 'Agrarisch-Bedrijf', ‘Natuur' en 'Wonen'. Binnen deze bestemmingen is het gebruik van de gronden ten behoeve van verkeersvoorzieningen niet toegestaan.

Gemeente Gulpen-Wittem

Bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld door de raad d.d. 2 april 2009: In dit bestemmingsplan is het plangebied (grotendeels) gelegen binnen de bestemmingen ‘Verkeer’, ‘Groen’, ‘Agrarisch’, 'Agrarisch - Bedrijf' en ‘Wonen’. Uitgezonderd de bestemming ‘Verkeer’ is het planvoornemen niet passend binnen de regels van deze bestemmingen: het gebruik van de gronden ten behoeve van (openbare) verkeersvoorzieningen is niet toegestaan.

Geconcludeerd kan worden dat het planvoornemen grotendeels past binnen de vigerende bestemmingsplanregels. Het overgrote deel van het tracé is gelegen binnen de huidige verkeersbestemmingen van de bestemmingsplannen Buitengebied van de gemeente Eijsden-Margraten of Gulpen-Wittem. Echter, op een aantal punten is er sprake van een strijdigheid met de huidige onderliggende bestemmingen. Om deze reden zullen de vigerende bestemmingsplannen ter plaatse moeten worden herzien. Omdat met het planvoornemen provinciale belangen gemoeid zijn en omdat het plangebied zich uitstrekt over het grondgebied van twee gemeenten, is in onderhavig geval gekozen voor de juridische figuur van een provinciaal inpassingsplan.

1.4 Functie en doelstelling van het inpassingsplan

Provinciale Staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van het inpassingsplan. Na vaststelling van het inpassingsplan gaat het plan als het ware werken als een ‘regulier’ bestemmingsplan. Voor burgers en bedrijven zal in de praktijk weinig verschil te merken zijn bij de procedure. Besluitvorming, publicatie en inspraak is in grote lijnen op dezelfde manier geregeld als bij een bestemmingsplanprocedure.

Voorliggend inpassingsplan, waarmee delen van de huidige ter plaatse van de N598 geldende bestemmingsplannen worden herzien, heeft een duidelijk ontwikkelingsgericht karakter. Het plan is erop gericht de planologisch-juridische basis te bieden voor de beoogde reconstructie van deze weg en de hiermee gepaard gaande infrastructurele ingrepen.

1.5 Leeswijzer

In voorliggende toelichting van het inpassingsplan worden de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en randvoorwaarden beschreven. Hoofdstuk 2 bevat een gebiedsbeschrijving en hoofdstuk 3 een uitgebreide omschrijving van het planvoornemen. In hoofdstuk 4 wordt per beleidsthema het relevante Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid behandeld. Vervolgens komen in hoofdstuk 5 de diverse onderzoeksaspecten welke met de planontwikkeling samenhangen aan bod. In hoofdstuk 6 wordt de juridische opzet van het inpassingsplan toegelicht. Hoofdstuk 7 bevat een beschrijving van de haalbaarheid. In het afsluitende hoofdstuk 8 wordt de te volgen procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Ondergrond

De N598 is vrijwel geheel gelegen op de plateauterrassen tussen de uitlopers van de (droog)dalen in de gemeente Eijsden-Margraten enerzijds en de gemeente Gulpen-Wittem anderzijds. De weg is relatief hoog gelegen ten opzichte van de omgeving. Binnen de gemeente Eijsden-Margraten staan de uitlopers veelal haaks op het tracé van de weg, waardoor een afwisseling van sterker en minder sterk aflopende gronden is ontstaan. In de gemeente Gulpen-Wittem wordt het reliëf sterk bepaald door de min of meer parallel aan de N598 lopende Gulp. Over een afstand van 1 à 1,5 km is hier sprake van hoogteverschillen van circa 60 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.9931.PIPN598-ON01_0002.jpg"

Uitsnede geomorfologische kaart

In overeenstemming met de relatief hoge ligging is de N598 scheidslijn tussen het stroomgebied van de Geul (waar de Gulp in uitmondt) in de gemeente Gulpen-Wittem en de direct op de Maas uitkomende stroomgebieden in de gemeente Eijsden-Margraten. Inherent hieraan is ook het feit dat geen sprake is van watergangen die het tracé van de N598 kruisen.

De aanwezige natuurwaarden concentreren zich in de aanwezige (droog)dalen aan weerszijden van de N598. Aan de N598 zelf is slechts beperkt sprake van natuurlijke vegetatie. Veeleer is sprake van agrarisch gebied, met de nodige kleine landschapselementen. Als zodanig is het gebied rond de N598 wel van belang voor de instandhouding van het leefgebied voor soorten als de das.

afbeelding "i_NL.IMRO.9931.PIPN598-ON01_0003.png"

Uitsnede kaart met historische elementen (bron: De geschiedenis van het Zuid-Limburgse cultuurlandschap)

Het tracé van de N598 volgt deels nog het tracé uit de middeleeuwen. Het gedeelte ten noorden van Hoogcruts stamt uit de periode voor 1810 (tot voorbij Reijmerstok) en de periode 1810-1955 (tot aan De Hut en gedeelte N278). Aan het tracé of direct daarlangs zijn de historische kernen van Reijmerstok, Terlinden, Hoogcruts en Schilberg gelegen.

2.2 Infrastructuur

De voornaamste ontsluitingsweg in dit deel van Zuid-Limburg betreft de N278 (Maastricht-Margraten-Gulpen-Vaals-Aken), die het gebied verbindt met de A2. Belangrijke zijtak van de N278 is de N598, in België overgaand in de N648, die het gebied verbindt met de A25 (Battice-Vervièrs-Sankt Vith). Beide wegen zijn opgenomen in het Regionaal verbindend wegennet (RVWN). Ter hoogte van Hoogcruts sluit de N593 (Gronsveld-Sint Geertruid-Noorbeek) aan op de N598. Het tracé van de N593 is onderdeel van de Mergellandroute. Voor het overige sluiten op de N598 alleen lokale wegen aan.


Het tracé van de N598 wordt ter hoogte van Schilberg doorsneden door een militaire brandstofleiding (10”) van het Ministerie van Defensie. Rond deze leiding geldt aan weerszijden een bebouwingsvrije zone van 10 meter. Daarnaast is sprake van een toetsingsafstand van 32 meter aan weerszijden, waarbinnen het oprichten van nieuwe bebouwing alleen na overleg met de leidingbeheerder en onder voorwaarden toelaatbaar is.

Daarnaast wordt het tracé van de N598 ter hoogte van Hoogcruts doorsneden door een rioolwatertransportleiding van het Waterschapsbedrijf Limburg. Rond deze leiding geldt aan weerszijden een bebouwingsvrije zone van 2,5 m.

2.3 Ruimtegebruik

Het overgrote deel van de aan de N598 grenzende gronden is agrarisch, als wei- of bouwland, in gebruik. Deze gronden maken deel uit van de grotere landbouwgebieden in de gemeenten Eijsden-Margraten en Gulpen-Wittem. In deze gebieden ligt het primaat bij het agrarisch grondgebruik, er is slechts beperkt sprake van landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarmee bij de agrarische bedrijfsvoering rekening moet worden gehouden.

Langs het zuidelijke gedeelte van de N598 zijn de agrarische gronden deels ook in gebruik voor de fruitteelt. Hier is sprake van de aanwezigheid van laagstam fruitbomen en velden met voorzieningen voor de teelt van kleinfruit.


Aan of direct langs de N598 liggen een aantal kleinere kernen. Het betreft Reijmerstok, Terlinden, Hoogcruts en Schilberg. Op Belgisch grondgebied loopt de N598 (die hier overgaat in N648) door De Plank. Genoemde kernen kennen vooral een agrarische oorsprong (situering van hoeven nabij kruispunt van wegen), maar hebben in de loop der tijden ook een woonfunctie gekregen. In Hoogcruts maakt ook een voormalig (thans vervallen) klooster deel uit van de bebouwing.


Van oudsher was aan de N598 een relatief groot aantal horecavoorzieningen gelegen. Als resultante daarvan zijn ook nu nog diverse cafés, restaurants en hotels aan de weg gelegen.

Hoofdstuk 3 Projectbeschrijving

3.1 Probleemstelling

De probleemstelling, zoals deze aan de reconstructie van de N598 uiteindelijk ten grondslag heeft gelegen, is veelvoudig:

  • a. de slechte onderhoudstoestand van de provinciale weg;
  • b. het ontbreken van vrijliggende fietsvoorzieningen tussen Schilberg en De Plank;
  • c. de moeilijke oversteekbaarheid van de provinciale weg op de kruispunten De Hut, Groenestraat-Reijmerstokkerdorpsstraat, Gulperstraat-Oude Luikerweg, Brede Hoolstraat en Hoogcruts, ten gevolge van het snelheidsregime en de onoverzichtelijkheid van de provinciale weg;
  • d. het regenwater wordt opgevangen (geborgen) en vertraagd afgevoerd;
  • e. de toepassing van het nieuwe markeringsbeleid (Essentiële HerkenbaarheidsKenmerken) vraagt om uitbreiding van het wegprofiel;
  • f. de toepassing van het nieuwe groenbeleid vraagt om uitbreiding van de zijbermen.


De huidige en toekomstig verwachte verkeersintensiteiten zijn geen aanleiding om tot reconstructie van de provinciale weg over te gaan. De nieuwe richtlijnen voor de inrichting van provinciale wegen in relatie tot de huidige wegkwaliteit zijn reeds voldoende aanleiding om de provinciale weg te reconstrueren.

3.2 Uitgangspunten en doelstellingen

Teneinde de reconstructie een afdoende antwoord te kunnen laten geven op de probleemstelling, zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • a. de verkeersveiligheid moet worden gewaarborgd door een veilige vormgeving en inrichting afgestemd op de functie van de weg;
  • b. de N598 maakt deel uit van het regionaal wegennet in Limburg, de N598 sluit in België aan op de N648 Voeren-Battice. Deze functie moet in de vormgeving van de weg tot uitdrukking komen;
  • c. de wegkwaliteit moet verbeterd worden door verbetering van de overzichtelijkheid van uitwegen en zijwegen, vrijliggende fietsvoorzieningen en verbetering van de toegankelijkheid van de bushaltes;
  • d. het regenwater wordt opgevangen (geborgen) en vertraagd afgevoerd.

3.3 Nieuw wegontwerp

afbeelding "i_NL.IMRO.9931.PIPN598-ON01_0004.png"

Locaties aanpassingen in wegontwerp

Het ontwerp voor de reconstructie gaat uit van een nieuw wegprofiel. Om aan de uitgangspunten te kunnen voldoen is meer ruimte benodigd dan in de huidige situatie. De breedte van het nieuwe dwarsprofiel van de weg bedraagt ten minste 7,20 m. Daarbij wordt uitgegaan van 2 rijbanen van 2,75 m breed en een dubbele markering conform het nieuwe markeringsbeleid. Daarbij komen zijbermen met een breedte van 3,00 m of 4,50 m in het geval de aanplant van bomen is voorzien. Vervolgens is voor fietspaden 2,00 m (eenrichtingsfietspad) of 3,00 m (tweerichtingsfietspad) benodigd. De breedte van het totale wegprofiel zal daarmee tussen de 16,20 m en 20,20 m liggen.

Het wegontwerp gaat uit van een maximaal toegestane snelheid van 80 km/uur, passend bij de functie van de weg als onderdeel van het regionaal wegennet. De bestaande beperkingen van de maximaal toegestane snelheid tot 50 km/uur blijven bestaan. Snelheidsremmers zullen de snelheid van het wegverkeer in die gevallen terug moeten brengen van 80 naar 50 km/uur. Dit laatste is niet aan de orde in het geval door rotondes reeds een snelheidsvermindering wordt afgedwongen. Voor een betere en veiligere verkeersafwikkeling zijn rotondes voorzien bij De Hut en Hoogcruts. Daarnaast wordt bij de Brede Hoolstraat voorzien in een voorsorteerstrook om linksaf te kunnen slaan (gezien vanaf N278), wordt het kruispunt bij de Reijmerstokkerdorpsstraat en Groenestraat heringericht en wordt de oversteekbaarheid Gulperstraat naar Oude Luikerweg verbeterd.

Langs de N598 tussen De Hut en Hoogcruts is, aansluitend bij de thans reeds bestaande situatie, aan de westzijde van de weg een vrijliggend tweerichtingsfietspad voorzien. Vanaf Hoogcruts tot aan De Plank is gekozen voor eenrichtingsfietspaden aan beide zijden van de weg. De bebouwingssituatie aan weerszijden van dit laatste deel van de N598 laat niet toe dat ook hier een tweerichtingsfietspad aan één zijde van de weg wordt aangelegd. Een tweerichtingsfietspad vraagt een groter ruimtebeslag, dat niet overal aanwezig is of slechts te creëren is door een asverschuiving van de N598 (verschuiven van de rijbaan). De kosten die hiermee gepaard gaan wegen niet op tegen de voordelen die dit met zich meebrengt. Bovendien wordt op deze wijze de last van het ter beschikking stellen van de benodigde gronden voor de reconstructie over de grondeigenaren aan beide zijden van de weg verdeeld.

Ten behoeve van de opvang van het regenwater worden op diverse plaatsen naast de weg regenwaterbuffers aangelegd. Deze dienen in tijden van hevige en/of extreme regenval voor de opvang en vervolgens vertraagd afvoeren van het regenwater. Het grootste gedeelte van de tijd zullen de regenwaterbuffers echter droog staan.


Anders dan in de huidige situatie zal in de toekomst ook het regen- en vuilwater van De Plank niet meer naar Nederland worden afgevoerd. Slechts het regenwater aan de zuidkant van het grensgedeelte zal via Nederland worden afgevoerd respectievelijk worden geïnfiltreerd.


Het ontwerp voor de reconstructie is gebaseerd op de meest recente richtlijnen van:

  • a. Essentiële Herkenbaarheidskenmerken (EHK);
  • b. Handboek wegontwerp voor gebiedsontsluitingswegen buiten de bebouwde kom (DV);
  • c. groenvoorzieningenbeleid;
  • d. uitwegbeleid.

3.4 Trambaanfietsroute Maastricht-Aken

Het voornemen bestaat om een historische, rustige en vrijwel vlakke fietsroute van Maastricht, door het Heuvelland, naar Aken aan te leggen. De route volgt waar mogelijk het tracé van de vroegere trambaan die nog altijd herkenbaar is in het landschap en doorkruist de N598. De trambaanfietsroute moet leiden tot een versterking van de economische en toeristische structuur van Zuid-Limburg.

Op maandag 14 december 2015 is voor het project een intentieverklaring door de bestuurders van de vier Heuvellandgemeenten (Vaals, Gulpen-Wittem, Eijsden-Margraten en Maastricht), Stadt Aachen en de provincie Limburg ondertekend.

Momenteel wordt het voorontwerp van het trambaantracé opgesteld. Dit voorontwerp moet duidelijkheid geven over de financiële en technische haalbaarheid. De omvang van de investering voor realisatie van de infrastructuur, evenals eventuele risico’s en (on)mogelijkheden van het tracé.

Gezien het feit dat de trambaanfietsroute mogelijk met een fietstunnel ter hoogte van hectometerpaal 0.2 de N598 doorkruist wordt ter plaatse van deze doorkruising voorzien in een passende bestemmingsplanregeling. Een ander ter voorkoming planologische-juridische beperkingen bij de verdere uitwerking van het ontwerp ter hoogte van de N598.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de verschillende ten aanzien van het planvoornemen relevante beleidsaspecten behandeld. Dit betreft zowel het beleid van centrale als decentrale overheidslagen. Het beleid van het Rijk en de Provincie vormt het raamwerk waarbinnen het regionaal en gemeentelijk beleid gestalte heeft gekregen. De verschillende beleidsstukken tezamen behelzen het beleidskader waarbinnen voorliggend inpassingsplan moet passen.

4.2 Beleidskader op Rijksniveau

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte/Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie worden belangrijke andere accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent voor de ruimtelijke ordening in brede zin een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid. De SVIR vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR de 'kapstok' voor uitwerkingen van beleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR heeft als horizon 2040, maar geeft vooral het kader voor de acties en beslissingen die op de korte termijn worden genomen.

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen en Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van inpassingsplannen.

Voor het planvoornemen is het van nationaal belang dat het bijdraagt aan 'een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de 'achterlandverbindingen' (nationaal belang 5). In onderhavig inpassingsplan betreft het de verdere optimalisatie van een 'achterlandverbinding'.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. In het Barro zijn geen zaken opgenomen die van belang zijn voor de reconstructie van de N598.

4.3 Beleidskader op provinciaal niveau

4.3.1 Provinciaal Omgevingsplan 2014

Op 12 december 2014 is het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) door Provinciale Staten vastgesteld. Op 16 januari 2015 is het in werking getreden.

In het POL2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij de aanpak van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren. In het POL2014 wordt onderscheid gemaakt in drie regio's. Het plangebied is gelegen in de regio Zuid-Limburg.

Visie Zuid-Limburg

Zuid-Limburg is een heel aantrekkelijke regio om te wonen, te werken en te recreëren. Tegelijkertijd worden deze potenties bedreigd. De gevolgen van de bijzondere grensligging en de demografische ontwikkeling in Limburg spelen namelijk nergens zo sterk als in het zuiden van de provincie. In economisch opzicht is Zuid-Limburg te typeren als een 'tussenregio', tussen de metropoolregio's Randstad, Vlaamse Ruit en Ruhrgebied. Er zijn relatief weinig bereikbare banen binnen de landsgrenzen en daarmee is sprake van een beperkte veerkracht van de regionale en lokale economie. Bovendien kampt Zuid-Limburg met leegstandsproblematiek op het gebied van woningbouw, kantoren, verblijfsrecreatie, bedrijventerreinen en detailhandel: er is van alles teveel, en dat vraagt om een heldere visie en bovenal sturing.

In de integrale gebiedsopgave van Zuid-Limburg staat de komende jaren de economische structuurversterking centraal. Als onderdeel van de Brainport Zuidoost-Nederland is de ambitie om het gebied verder te ontwikkelen als een sterke kennisregio, die in verbinding staat met de kennisregio's Eindhoven, Aken en Leuven/Hasselt. Dit bevordert de bundeling van technologische kennis en de wereldwijde export van de innovatieve producten die hieruit voortkomen, en levert (indirect) ook veel werkgelegenheid op voor de lokale en regionale economie. De N598 is gelegen tussen de economische gebieden in het gebied aangeduid als Nationaal Landschap Zuid-Limburg.

Nationaal Landschap Zuid-Limburg

Het Nationaal Landschap Zuid-Limburg is gelegen binnen de (Euregionale) metropool Luik-Eupen-Aken-Parkstad-Sittard-Genk-Hasselt-Maastricht als onderdeel van het grensoverschrijdende Drielandenpark. Het is een uitloopgebied van de steden waarvan de “quality of life” belangrijk is voor het Zuid-Limburgse leef- en vestigingsklimaat.

Om te komen tot behoud, beheer en ontwikkeling van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg en een vergroting van de belevingsmogelijkheden dienen 10 kernwaarden van de regiovisie Zuid-Limburg en bestaande landschappelijke studies als uitgangspunt. De tien kernwaarden bestaan uit de vier landschappelijke kernkwaliteiten aangevuld met zes sociaaleconomische waarden.

Kernkwaliteiten landschap

  • 1. reliëf: het kenmerkende patroon van relatief hoog gelegen plateaus en terrassen, laag gelegen dalen en tussen liggende meer of minder steile hellingen, ontstaan door de eroderende werking van de Maas en haar zijrivieren;
  • 2. cultuurhistorie: de historische landschapsstructuur met een grote rijkdom aan cultuur-historische landschapselementen: kastelen, buitenplaatsen en watermolens (macht, rijkdom), landbouwhistorische relicten in en rondom de dorpen en gehuchten, relicten van grondstoffenwinning en (weg-)kruisen, kapellen, kerktorens en kloosters (Rooms-katholieke kerk);
  • 3. het groene karakter: de samenhang tussen natuurlijke omstandigheden en occupatie is bepalend voor de afwisseling van zeer open naar besloten en het groene karakter, die het Zuid-Limburgse landschap kenmerken.
  • 4. de afwisseling open-besloten: de karakteristieke visueel-landschappelijke waarde is de openheid van de plateaus versus de beslotenheid van de dorpen en dalen. Het vergroot de diversiteit en aantrekkelijkheid van het gebied.

Kernkwaliteiten sociaal-economisch

  • 5. bereikbaarheid: de bereikbaarheid en toegankelijkheid van Zuid-Limburg is uitstekend;
  • 6. grondgebonden landbouw: karakteristiek is de aanwezigheid van de grondgebonden land- en tuinbouwsector;
  • 7. metropolitane binnentuin: de ligging van het gebied in een oud niet-verstedelijkt cultuurlandschap te midden van een sterk verstedelijkte stedenring maakt het gebied erg aantrekkelijk;
  • 8. beleving: binnen korte afstanden zijn complementaire voorzieningen aanwezig. Het betreft een afwisseling in stedelijke en landelijke functies;
  • 9. cultureel aanbod: in het gebied komen verschillende (internationale) culturen voor met ieder authentieke gebruiken en tradities;
  • 10. leefbaarheid: het gebied wordt gekenmerkt door levendige kernen met een authentiek, gastvrij en bourgondisch karakter.

Het planvoornemen heeft geen significante invloed op genoemde kernkwaliteiten. De bestaande N598 wordt op het huidige tracé verbeterd, wat plaatselijk een beperkte uitbreiding van het benodigde ruimtebeslag tot gevolg heeft. De kenmerkende landschappelijke kwaliteiten reliëf, de cultuurhistorische landschapsstructuur, de afwisseling open-besloten en het groene karakter worden niet of nauwelijks (er vindt een beperkte kap en aanplant elders binnen het plangebied van bomen en houtstroken plaats) gewijzigd. Wel draagt het planvoornemen bij aan een verbeterde bereikbaarheid binnen het Nationaal Landschap. Op de kenmerkende grondgebonden landbouw, metropolitane binnentuin, beleving, cultureel aanbod en leefbaarheid heeft het planvoornemen geen invloed.

Zonering Limburg

Het plangebied is voor wat betreft de zonering in het POL2014 hoofdzakelijk gelegen in de zone 'buitengebied'. Het zuidelijk deel is daarbij gelegen in de 'bronsgroene landschapszone' en voor een beperkt deel binnen de 'goudgroene natuurzone'. Ter hoogte van de kern Reijmerstrok doorkruist de N598 de zone 'overig bebouwd gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.9931.PIPN598-ON01_0005.png"

Ligging plangebied in POL2014 Zonering

De zone 'buitengebied' omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en cluster van bebouwing. Deze zone bied ruimte voor de ontwikkeling van land- en tuinbouw en vrijetijdseconomie.

De 'bronsgroene landschapszone' wordt gekenmerkt door beekdalen en gebieden met steilere hellingen met een grote variatie aan functies, in hoge mate bepalend voor het beeld van het Limburgs landschap. De zone biedt ruimte voor een duurzame ontwikkeling van grondgebonden land- en tuinbouw. Het is belangrijk de specifieke kwaliteiten van het landschap te koesteren en monumentaal erfgoed optimaal te gebruiken.

De 'goudgroene natuurzone' bestaat uit gebieden waar natuur en natuurontwikkeling het primaat hebben vanwege de voorkomende waardevolle flora en fauna, vaak van (inter)nationale betekenis (zoals de Natura2000-gebieden). Versterking van de natuur staat in deze zone centraal. De zone 'overig bebouwd gebied' omvat het resterende gedeelte van het bestaand bebouwd gebied (dus buiten de bedrijventerreinen en de stedelijke centra). Een deel ligt in stedelijke invloedsfeer , deels gaat het om grotere en kleinere dorpen, buiten de steden of stedelijke invloedsfeer.

Voor onderhavig initiatief geldt dat er dat door de reconstructie van de N598 de bereikbaarheid van het gebied wordt vergroot. Gezien het feit dat de N598 reeds aanwezig is en ten behoeve van de reconstructie en de noodzakelijke compensatie in het kader van de wateropgave slechts een verbreding van het (weg)profiel noodzakelijk is, past het planvoornemen binnen de kaders van het zoneringsprincipe van het POL2014.

Infrastructuur en bereikbaarheid

Een van de belangrijkste uitdagingen en opgaven voor Zuid-Limburg betreft de ontwikkeling van een duurzaam raamwerk van centra, infrastructuur en landschap. Versterking van de kwaliteiten van de steden en het landschap in Zuid-Limburg staat hierbij centraal. (Het behoud van) een goede ontsluiting van de oost-westverbinding Maasticht-Aachen naar zuidelijke richting is derhalve van belang. Ook mede door het verschuiven van het verplaatsingsgedrag door toenemend fietsgebruik is een wijziging van profilering van de N598 met een vrijliggende fietsverbinding gewenst. Het planvoornemen geeft hieraan invulling.

4.3.2 Omgevingsverordening Limburg

Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.

De Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014 werd de Omgevingsverordening opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk "Ruimte" aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk "Ruimte" is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen en de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Het planvoornemen betreft geen stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de duurzaamheidsladder is niet noodzakelijk.

Het plangebied ligt daarnaast binnen 'Wonen Zuid-Limburg'. Het betreft echter geen woningbouwontwikkeling waardoor hieraan niet hoeft te worden getoetst.

De N598 is op de kaart 'provinciale wegen en reserveringsgebieden' aangeduid als 'provinciale weg'. De weg kent echter geen reserveringszone die vrij moet blijven met het oog op een toekomstige verbreding, spoorverdubbeling, het toevoegen van een parallelvoorziening, elektrificatie, of het anderszins uitbreiden of verbeteren van deze provinciale weg of spoorweg.

Ook is sprake van het 'Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg'. Met het planvoornemen wordt rekening gehouden met de kernkwaliteiten en de bescherming en versterking daarvan. Er zijn geen negatieve effecten te verwachten. Artikel 4.5 van de Omgevingsverordening Limburg is hierop van toepassing. Ook zijn delen van het plangebied gelegen binnen het grondwaterbeschermingsgebied. Hierop is artikel 4.3 van de Omgevingsverordening van toepassing.

Het plangebied ligt ook in uitsluitingsgebied voor windturbines, maar met het planvoornemen is geen sprake van een ontwikkeling of planologische mogelijkheid tot het realiseren van een windturbine.

Het plangebied ligt tevens in zone veehouderij en Natura 2000, maar met het planvoornemen is geen sprake van een ontwikkeling met een veehouderij. Vanuit de omgevingsverordening volgen voor dit aspect dan ook geen nadere regels.

4.3.3 Provinciaal Waterplan 2016-2021

Het Provinciaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Provinciaal Waterplan Limburg 2009-2015 en een uitwerking van het waterbeleid in het POL2014, noodzakelijk om aan de vereisten van de Kaderrichtlijn Water en de Waterwet te voldoen. Samen met het Nationale Waterplan van het Rijk en het Waterbeheersplan Limburg van de beide Limburgse waterschappen vormt het een onderdeel van het Stroomgebied beheersplan Maas.

In paragraaf 5.4 wordt nader ingegaan op de waterhuishouding ter plaatse van het plangebied.

4.4 Beleidskaders op gemeentelijk niveau

4.4.1 Landschapsontwikkelingsplan Eijsden-Margraten (LOP)

Voor de gemeente Eijsden-Margraten is een LOP opgesteld, waarin ook aandacht wordt gegeven aan de verkeerswegenstructuur in het algemeen en de provinciale gebiedsontsluitingswegen N278 en N598 in het bijzonder.

De in het buitengebied aanwezige hiërarchie in de wegenstructuur wordt benadrukt, zodat de uitstraling van de gemeente als geheel, de uitstraling van de kernen afzonderlijk en de oriëntatie binnen de gemeente wordt vergroot. Daarnaast kan de verkeerswegenstructuur met behulp van een gepaste groene begeleiding benut worden om de relatie van de kernen met het omringende landschap te versterken en beleefbaar te maken.

De voor de herinrichting van de N598 door de provincie opgestelde plannen zijn in het LOP zoveel mogelijk overgenomen.

Voor de N598 wordt de inrichting, die door de Provincie is gekozen, overgenomen. Deze weg krijgt allereerst een eenduidig en herkenbaar profiel. Met betrekking tot de beplanting wordt voorgesteld de boombeplanting tot enkele solitaire bomen en boomgroepen te beperken. Deze bomen dienen zodanig te worden geplaatst dat deze bijzondere momenten, zoals bochten en kruisingen accentueren. Daarnaast worden over de gehele lengte van de weg ecologische waardevolle bermen ontwikkeld. Langs de weg bevinden zich diverse knelpunten voor fauna, die opgeheven dienen te worden. Aanvullend hierop wordt voorgesteld om de ontmoetingen van deze provinciale weg met de buurtschappen te accentueren. Dit kan gerealiseerd worden door bloemrijke accenten in de nabijheid van de bebouwing aan te brengen. Tevens is het voorstel om het gebied rondom het voormalige klooster Hoogcruts op te waarderen, aangezien dit een bijzonder moment vormt in de weg en een belangrijke kennismaking met de gemeente Eijsden-Margraten vanuit België. Hierdoor zullen de weg, deze bebouwing en de omgeving als een aantrekkelijke entree gaan fungeren.

Hoofdstuk 5 Onderzoeksaspecten

5.1 Milieu

5.1.1 Milieueffectrapportage

Voor de voorgestane ontwikkeling van het plangebied bestaat geen noodzaak voor het uitvoeren van een milieueffectrapportagebeoordeling of het doorlopen van een milieueffectrapportageprocedure. Het planvoornemen kan niet worden geschaard onder één van de in de bijlagen C en/of D van het Besluit milieueffectrapportage aangewezen categorieën. Een eventuele benadering van een in het Besluit milieueffectrapportage benoemde ondergrens is niet aan de orde.

5.1.2 Bodem

Bij de vaststelling van een inpassingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. In dit kader is voor het plangebied een bodemonderzoek uitgevoerd. Doel van het onderzoek was een indruk te krijgen van de actuele kwaliteit van de bodem en te bepalen of de bodemkwaliteit beperkingen oplegt aan de voorgenomen ontwikkeling.

Uit het bodemonderzoek blijkt dat op plekken waar een wijziging van de bestemming nodig is (aanleg rotondes) op basis van onderzoeksresultaten vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen aanwezig zijn. Echter op enkele plekken binnen het onderzoeksgebied zijn sterke (bodem)verontreinigingen aanwezig. Indien op deze plekken graafwerkzaamheden gaan plaatsvinden worden in het onderzoek enkele aanbevelingen gedaan, te weten:

  • a. ter plaatse van een aantal boringen (B001, B049, B063 en B092 (bermen)) wordt bij herinrichting van de bermen geadviseerd om voorafgaand aan de graafwerkzaamheden een 'plan van aanpak' op te (laten) stellen waarin wordt beschreven hoe deze sterke verontreinigingen worden verwijderd. Dit 'plan van aanpak' dient voorafgaand aan de graafwerkzaamheden voorgelegd te worden aan het bevoegd gezag;
  • b. bij afvoer van de grond ten behoeve van de reconstructiewerkzaamheden dient rekening te worden gehouden met verhoogde afzetkosten. De kwaliteit van de bodem varieert van klasse 'achtergrondwaarde' tot 'klasse industrie' (toets aan referentiewaarden uit tabel 1 van bijlage B uit de Regeling bodemkwaliteit).

Het 'Bodemonderzoek ten behoeve van reconstructie deel N278 t.h.v. De Hut te Margraten en N598 Margraten - De Plank' (Geonius, MA140354.R01, 20 november 2015) is als bijlage 1 bij deze toelichting beschikbaar.

5.1.3 Geluid

De ten behoeve van voorliggend plan relevante normstelling voor geluid (wegverkeerslawaai) is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In deze normstelling wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan met ontheffing tot een maximale hoogte mag worden afgeweken.

Bij de herinrichting van wegen dient te worden bepaald of er sprake is van een ‘reconstructie van een weg’ in de zin van de Wet geluidhinder: de definitie van ‘reconstructie van een weg’ kan van belang zijn voor bestaande geluidsgevoelige objecten. Een reconstructie van een weg is in de Wet geluidhinder omschreven als ‘een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg, ten gevolge waarvan uit akoestisch onderzoek blijkt dat de berekende geluidsbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidsbelasting die als hoogste toelaatbare geluidsbelasting geldt met 2 dB of meer wordt verhoogd'. Er kunnen zich 2 situaties voordoen:

  • a. het effect van de wijziging aan de weg is kleiner dan 2 dB. Er is dan geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder;
  • b. het effect van de wijziging aan de weg is groter of gelijk aan 2 dB. De toename van de geluidbelasting dient weggenomen te worden. Is dit om bepaalde redenen (o.a. financieel, stedenbouwkundig of technisch) niet mogelijk dan kan onder aanvullende voorwaarden ontheffing verleend worden.

De beoordeling van het effect van de wijziging aan de weg geschiedt door de toekomstige situatie (dus na reconstructie, inclusief de geschatte groei voor de komende 10 jaar) te vergelijken met de huidige situatie (de situatie voorafgaand aan de reconstructie). In gevallen waarbij in het verleden een hogere waarde is vastgesteld, is het uitgangspunt de laagste van óf de vastgestelde hogere waarde óf de heersende waarde (art. 100, lid 2). De toename moet bij voorkeur door bron- (geluidsarmer wegdek) en / of overdrachtsmaatregelen (geluidsschermen) worden weggenomen.

In opdracht van de provincie is op 22 juni 2016 door K+ adviesgroep een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Ter plaatse van de geluidgevoelige bestemmingen, zijnde de woningen, is sprake van een toename van minder dan 2 dB(A). Dit betekent dat in het kader van de Wet geluidhinder geen sprake is van een reconstructie van een weg. Ten aanzien van de N598 wordt op grond van het 'Actieplan omgevingslawaai provinciale wegen, tweede tranche 2014-2018' nog nader bekeken of delen van de N598 zouden moeten worden voorzien van een geluidreducerende wegverharding. De provinciale ambitie is om bij zoveel mogelijk woningen de geluidbelasting terug te brengen tot 63 dB of lager. De exacte locaties waar geluidreducerend asfalt komt worden nog nader uitgewerkt. Dit betekent dat bij een aantal woningen langs de N598 de uiteindelijke geluidbelasting lager wordt dan aangegeven in het akoestisch onderzoek.

Het akoestisch onderzoek (K+ Adviesgroep bv, M12 452.403.2, 22 juni 2016) is als bijlage 22 bij deze toelichting beschikbaar.

5.1.4 Luchtkwaliteit

In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is een viertal voorwaarden opgenomen waaronder bestuursorganen de in lid 2 van dit artikel genoemde bevoegdheden (waaronder het opstellen van inpassingsplannen) mogen uitoefenen. Deze voorwaarden hebben betrekking op de met de uitoefening van de bevoegdheid verbonden gevolgen ten aanzien van de luchtkwaliteit. Indien er sprake is van één van de hieronder genoemde omstandigheden vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid en de daarmee beoogde ontwikkeling:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. het project draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de luchtverontreiniging;
  • d. het project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

In het Besluit NIBM is vastgelegd wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBMgrens blijft:

  • a. aantonen dat een project binnen de grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig, het project is in ieder geval NIBM;
  • b. op een andere manier aannemelijk maken dat een project voldoet aan het 3% criterium. Hiervoor kunnen berekeningen nodig zijn. Ook als een project niet kan voldoen aan de grenzen van de Regeling NIBM, is het mogelijk om alsnog via berekeningen aan te tonen, dat de 3% grens niet wordt overschreden. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

In opdracht van de provincie is in 2013 door K+ adviesgroep een onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd. De berekende concentraties blijven ruim onder de grenswaarden voor luchtverontreinigde stoffen. Er wordt voldaan aan de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit. Er worden vanwege luchtkwaliteit geen restricties opgelegd aan de reconstructie.

Het onderzoek luchtkwaliteit (K+ Adviesgroep bv, M12 452, 8 april 2013) is als bijlage 3 bij deze toelichting beschikbaar.

5.1.5 Bedrijven en milieuzonering

Bij de vaststelling van een inpassingsplan dient voorkomen te worden dat bestaande milieugevoelige functies (zoals woningen) overlast zullen ondervinden van nieuwe functies welke hinder kunnen veroorzaken (zoals bedrijven). Andersom mogen bestaande hinderveroorzakende functies niet in hun bedrijfsruimte worden aangetast door nieuwe gevoelige functies. Een eerste toets vindt plaats aan de voorgeschreven (indicatieve) afstanden zoals deze zijn voorgeschreven volgens de lijst “Bedrijven en Milieuzonering”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in 2009.

 

In voorliggende situatie is deze vraag niet relevant. Middels voorliggend inpassingsplan wordt geen nieuwe vestiging van hinderveroorzakende functies of gevoelige functies mogelijk gemaakt. Het aspect milieuzonering leidt derhalve niet tot randvoorwaarden met betrekking tot de voorgenomen wegreconstructie.

5.2 Archeologie en cultuurhistorie

Bij de opstelling en de uitvoering van ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met bekende archeologische waarden.

Voor het gehele plangebied is door Econsultancy in 2016 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Met dit onderzoek zijn de archeologische verwachtingswaarden binnen het plangebied bepaald en is beoordeeld of deze waarden door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast. Gebieden die voor vervolgonderzoek in aanmerking komen zijn in principe die gebieden die een hoge en middelhoge archeologische verwachting hebben. Uit het bureauonderzoek is gebleken dat dit in principe geldt voor het gehele plangebied. Ook het Belgische deel heeft een dezelfde archeologische verwachting en wordt eveneens geselecteerd voor vervolgonderzoek. Voor de dalen is de kans op het voorkomen van resten hoog en voor de plateaus is dit middelhoog voor de Paleotlithicum, Mesolithicum, Neolithicum, Romeinse tijd, Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Voor de Bronstijd en Ijzertijd is de verwachting laag. Voor de Middeleeuwen en Nieuwe tijd is de verwachting tevens hoog in de oude kernen.

In het onderzoek wordt als vervolgonderzoek een inventariserend veldonderzoek voor het gehele plangebied (inclusief het Belgische deel) geadviseerd. Het inventariserend veldonderzoek wordt uitgevoerd door middel van een verkennend booronderzoek en, indien mogelijk, een oppervlaktekartering, teneinde de op basis van het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde verwachting aan te vullen en te toetsen. Tevens is het onderzoek bedoeld om kansrijke zones te selecteren voor vervolgonderzoek en kansrijke zones uit te sluiten. Ook dient het verkennend booronderzoek om een betrouwbaar beeld te krijgen van de mate van intactheid van het bodemprofiel.

Aangezien het bestaande wegdek , met een enkele uitzondering, overal wordt gehandhaafd, wordt voor het gebied ter plaatse van het bestaande wegdek geen vervolgonderzoek geadviseerd. Dit geldt eveneens voor de bestaande fietspaden.

Op basis van de uitkomsten van het bureauonderzoek wordt voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Indien gedurende het vervolgtraject blijkt dat binnen (delen van het) plangebied geen sprake is van archeologische waarden, kan de dubbelbestemming (deels) worden verwijderd.

Het 'Archeologisch bureauonderzoek herinrichting N598 te Margraten - De Plank (diverse gemeenten)' is als bijlage 4 bij deze toelichting beschikbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.9931.PIPN598-ON01_0006.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart, bron: provincie Limburg

Ten behoeve van de reconstructie van de N598 is niet voorzien in de sloop van bebouwing. Eventueel aanwezige cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is derhalve niet in het geding. Het cultuurhistorisch waardevolle tracé van de N598 blijft intact. Het betreft de reconstructie van een bestaande weg, er is niet voorzien in een nieuw of afwijkend tracé.

5.3 Natuur en landschap

5.3.1 Flora en fauna

Naar de effecten van de reconstructie van de N598 is een verkennend natuurwaardenonderzoek en een dassenonderzoek uitgevoerd. De conclusies van de 'actualisatie verkennend natuurwaardenonderzoek N598 De Hut – de Plank' (Bureau Verbeek landschapsarchitectuur, 2014) gaven aan dat enkele negatieve effecten te verwachten zijn.

Aan weerszijden van de N598 zijn op ruime afstand meerdere grote dassenburchten gelegen. Wissels, verbindingen tussen de verschillende delen van het leefgebied van de Das, kruisen de N598. De reconstructie leidt niet tot een verdere versnippering van het leefgebied. In verband met het instandhouden van een gezonde populatie Dassen en het verbeteren van de verbindingen tussen de leefgebieden aan weerszijden van de weg, is het wenselijk om ter plekke van veel gebruikte wissels dassentunnels, in totaal drie, aan te leggen. Deze tunnels zijn niet alleen functioneel voor de Das maar ook voor andere kleine zoogdieren. Op de verbeelding en in de planregels worden de drie tunnels aangeduid met 'specifieke vorm van natuur - faunapassage'.

Ook is voor een duurzame instandhouding van de aanwezige populatie broedvogels het van belang om nieuwe landschapselementen terug te brengen langs de weg, daar waar deze vanwege de reconstructie verdwijnen. In verband met de mogelijke aanwezigheid van streng beschermde vogelsoorten dienen werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden dan wel opgestart te worden.

Verder is nader onderzoek noodzakelijk om overtreding van de verbodsartikelen uit de Flora- en faunawet bij uitwerking en uitvoering van de voorgenomen ingreep uit te kunnen sluiten. Voor slechts een deel van de mogelijk aan te treffen soorten kan gewerkt worden conform de door het ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode.

Uit het 'nader natuurwaardenonderzoek flora en vleermuizen voor: N598 De Hut - De Plank' (bureau Verbeek, 2014) blijkt dat binnen het onderzoeksgebied twee strenger beschermde plantensoorten worden aangetroffen. Deze flora is op dezelfde groeiplaatsen gevonden als tijdens een floraonderzoek in 2008 zijn aangetroffen. Een in 2010 vastgestelde groeiplaats is niet meer teruggevonden. Met betrekking tot de Daslook is geconstateerd dat het een uitzaaiing betreft vanuit de aangrenzende tuin. Deze groeiplaats valt daarom niet binnen de reikwijdte van de Flora- en faunawet. De groeiplaats van de Wilde marjolein is wel van natuurlijke oorsprong. Geadviseerd wordt om de aanwezige planten op basis van een gedragscode te verplanten naar een nieuw te vormen berm, zodat de Wilde marjolein voor dat weggedeelte behouden kan blijven.

Verder zijn vijf soorten vleermuizen waargenomen. Er zijn een aantal vaste rust- en verblijfplaatsen aan te merken. In het onderzoek worden verder een aantal conclusies ten aanzien van de noodzaak van een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet getrokken en wordt een advies gegeven ten aanzien van de voor de ontheffingsaanvraag noodzakelijke mitigatie- en compensatieplan.

Het 'Mitigatie- en compensatieplan' is reeds opgesteld in het kader van een onderzoek naar natuurwaarden dat is uitgevoerd in 2007. In het mitigatie- en compensatieplan worden maatregelen voorgesteld om de negatieve effecten op de natuurwaarden op te heffen. Mitigatie is nodig om de negatieve effecten op de soortgroepen vogels en zoogdieren te voorkomen en de zorgplicht ten aanzien van de aanwezige beschermde flora en fauna te garanderen. Compensatie is nodig voor het verdwijnen van de groeiplaatsen van de Wilde marjolein en de landschapselementen ten behoeve van vleermuizen en in beschermde gebieden. Daarnaast wordt in het plan aandacht besteed aan het verbeteren van de migratiemogelijkheden voor fauna. Het mitigatie- en compensatieplan is opgenomen in hoofdstuk 3 van het 'Verkennend natuurwaardenonderzoek, effectenstudie en compensatieplan' (Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur, 28 november 2007).

Voor de verdere uitwerking van het compensatieplan is een uitvoeringsplan (Uitvoeringsplan Aanleg compensatieperceel Bergenhuizen, maart 2010, Bosgroep Zuid-Nederland) opgesteld. Dit uitvoeringsplan heeft betrekking op de aanleg van een compensatieperceel in Bergenhuizen, bekend als gemeente Margraten, sectie V perceel 496). Voor de uitvoering, de aanleg en het onderhoud is reeds in 2009 respectievelijk 2010 opdracht verleend. Het compensatieperceel is dan ook reeds aangelegd. In totaal zijn hier 875 m2 aan struweel en 51 bomen aangeplant.

afbeelding "i_NL.IMRO.9931.PIPN598-ON01_0007.png"

Impressie inrichting compensatieperceel Bergenhuizen

Overige migratie en compensatie vindt plaats binnen het plangebied en wordt ingepland zodra bekend is wanneer met de reconstructie van de weg kan worden begonnen.

De aanleg van de snelle fietsverbinding ter plaatse van de N598 heeft (zoals door bureau Verbeek bij de provincie Limburg aangegeven) geen extra consequenties voor de onderzoeksresultaten en zal geen (verdere) nadelige invloed hebben op de vleermuizen.

De actualisatie verkennend natuurwaardenonderzoek (bureau Verbeek, PL-157.702, 24 januari 2014), nader natuurwaardenonderzoek (bureau Verbeek, PL-157.702, 29 januari 2014) en het mitigatie- en compensatieplan (Heukelom Verbeek, 28 november 2007) zijn respectievelijk als bijlage 5, 6 en 7 beschikbaar.

5.3.2 Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg

Het plangebied is geheel gelegen binnen het Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Binnen dit beschermingsgebied wordt gestreefd naar een kwaliteit van bodem, grondwater en landschap, die voldoet aan de eisen die de aanwezige bijzondere biotische, abiotische en cultuurhistorische waarden daaraan stellen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met dan wel afstemming te worden gezocht met het beleid ter zake van de Omgevingsverordening Limburg en het Provinciaal Omgevingsplan Limburg.

De N598 betreft een bestaande weg, die een reconstructie zal ondergaan. De impact daarvan op het beschermingsgebied is zeer beperkt. Feitelijk zal na reconstructie het huidige gebruik in ongewijzigde vorm, met een iets groter ruimtebeslag voortgezet.

5.3.3 Grondwaterbeschermingsgebied

Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen de grondwaterbeschermingsgebieden van de waterwingebieden Heer-Vroendaal en De Dommel. Voorheen werden deze grondwaterbeschermingsgebieden begrensd door de N598. Door de uitbreiding van het ruimtebeslag komt de N598 gedeeltelijk hierbinnen te liggen. Op de grondwaterbeschermingsgebieden is de beschermingsregeling uit de Provinciale Omgevingsverordening van toepassing.

De impact van de reconstructie op de grondwaterbeschermingsgebieden is zeer gering. Na reconstructie wordt het huidige gebruik ongewijzigd voortgezet. De verkeersintensiteiten zullen als gevolg van de reconstructie niet toenemen, waardoor de kans op verontreiniging van het grondwater ook niet zal toenemen.

5.4 Water

5.4.1 Watertoets

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van ruimtelijke plannen dient te worden beschreven op welke wijze bij de planontwikkeling rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Onderhavige paragraaf behelst deze beschrijving. Bij vaststelling van voorliggend plan is met name de wijze waarop wordt omgegaan met het regenwater dat in het plangebied valt van belang. Daarnaast wordt in onderhavige paragraaf aandacht besteed aan de bodemopbouw van het plangebied, de geohydrologische situatie ter plaatse, de aanwezigheid van bodemverontreinigingen en de gevolgen die beoogde planontwikkeling op de waterhuishouding heeft. Gelet op het oppervlak dat als gevolg van voorliggend plan zal worden verhard is het plan in het kader van het bestuurlijk vooroverleg aangemeld bij het waterschap Roer en Overmaas ter verkrijging van een wateradvies. Per brief van 6 november 2014 heeft het waterschap een positief wateradvies ten aanzien van het plan afgegeven. Deze brief is als bijlage 8 bij deze toelichting opgenomen.

5.4.2 Waterhuishouding

Het planvoornemen heeft gevolgen voor de waterhuishouding ter plaatse. Voor het planvoornemen is een 'Onderbouwing waterparagraaf watertoets' (2014) opgesteld. Hierin zijn de huidige waterhuishoudkundige situatie beschreven, alsmede de effecten van het planvoornemen daarop. Ook is aangegeven welke maatregelen nodig zijn ten behoeve van het bewerkstelligen van een adequate hemelwaterafvoer. De onderbouwing is als bijlage 9 (Kragten, PLI146, 20140820, 20 augustus 2014) bij deze toelichting opgenomen.

5.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRnvgs). Voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb).

Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het ‘plaatsgebonden risico’ en het ‘groepsrisico’. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt. Daarnaast wordt de soms verplichte ‘verantwoording van het groepsrisico’ toegelicht.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 /jaar plaatsgebonden risicocontour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 / jaar plaatsgebonden risicocontour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kan niet ‘op de kaart’ worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen, ook wel de maximale effectafstand genoemd.

Verantwoording van het groepsrisico

In het externe veiligheidsbeleid is voor bepaalde situaties een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat bepaalde wijzigingen met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de cRnvgs een het Bevb zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.

Risicobronnen

Op basis van de Risicokaart Limburg wordt geconcludeerd dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van risicobronnen. Het is dan ook niet noodzakelijk om een onderzoek naar de externe veiligheid uit te voeren.

5.6 Explosieven

Aangezien in de Tweede Wereldoorlog diverse gevechtshandelingen hebben plaatsgevonden in en nabij het plangebied, bestaat de kans dat zich in de grond Conventionele Explosieven (CE) bevinden. Gelet op het feit dat ten behoeve van het planvoornemen grondwerkzaamheden gaan plaatsvinden, is het noodzakelijk inzicht te krijgen in de mogelijke aanwezigheid van CE. Daartoe heeft een vooronderzoek Conventionele Explosieven plaatsgevonden (ECG, april 2010).

Uit het vooronderzoek is gebleken dat er in delen van het onderzoeksgebied een verhoogde kans bestaat op het aantreffen van Conventionele Explosieven. Geadviseerd wordt om voor de betreffende locaties het opsporingsproces voort te zetten. Het volledige vooronderzoek is als bijlage 10 opgenomen bij deze toelichting.

De vervolgacties uit de conclusie van het onderzoek van ECG worden in het contract als een eis voor de opdrachtnemer van het project opgenomen. Deze acties kunnen evenwel pas tijdens de uitvoering van het plan worden opgepakt, aangezien er momenteel verstorende elementen (onder andere kabels en leidingen) in het gebied liggen.

5.7 Kabels en leidingen

Ter hoogte van Hoogcruts (ca. hmp. 4.8) doorkruist een riooltransportleiding van het Waterbedrijf Limburg de N598. Langs deze leiding ligt aan weerszijden een beschermingszone van 2,5 meter breed. De betreffende leiding met bijbehorende beschermingszone is op de verbeelding van onderhavig plan ingetekend.

Het tracé van de N598 wordt ter hoogte van Schilberg (ca. hmp. 5.5) doorsneden door een militaire brandstofleiding (10”) van het Ministerie van Defensie. Rond deze leiding geldt aan weerszijden een bebouwingsvrije zone van 10 m. Daarnaast is sprake van een toetsingsafstand van 32 m aan weerszijden, waarbinnen het oprichten van nieuwe bebouwing alleen na overleg met de leidingbeheerder en onder voorwaarden toelaatbaar is.

Op de beschermingszones zijn de regels van de dubbelbestemming ‘Leiding’ van toepassing. De toetsingsafstand is aangeduid als 'veiligheidszone - leiding'.

Als gevolg van het planvoornemen zullen tot slot bestaande kabels- en leidingenstroken worden verplaatst. Hierover heeft reeds uitvoerig overleg plaatsgevonden met de verschillende leidingbeheerders. Toekomstige graafwerkzaamheden zullen conform het bepaalde in de CROW publicatie 250 worden uitgevoerd.

Het aspect kabels en leidingen vormt dan ook geen belemmering ten aanzien van de verdere planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Inleiding

In een inpassingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige inpassingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het inpassingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het inpassingsplan nader toegelicht.

6.2 Toelichting op de verbeelding

Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduiding zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

6.3 Toelichting op de regels

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het voorliggend inpassingsplan zijn opgebouwd conform de door de SVBP2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 7 Haalbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

De Provincie Limburg (als initiatiefnemer) is verantwoordelijk voor de financiële afwikkeling van het planvoornemen. De projectbegroting is vooralsnog gereserveerd in het Meerjaren Infrastructuur Programma (MIP). Dit programma staat garant voor de kostendekking van het project.

Met de gemeente Eijsden-Margraten is overeengekomen dat deze op basis van de 'poten-theorie' bijdragen aan de kosten voor realisatie van de rotonde Hoogcruts.

Met de Vlaamse Overheid is overeengekomen dat zij die kosten op zich zullen nemen, die aan hun wegenonderdeel zullen worden gemaakt.

Om de beoogde reconstructie te kunnen realiseren dient de Provincie Limburg de beschikking te hebben over de in het plangebied gelegen gronden. Getracht wordt om de gronden welke in particulier bezit zijn middels minnelijke verwerving in eigendom te krijgen. Mocht minnelijke verwerving niet haalbaar blijken dan beschikt de Provincie op grond van titel 4 van de Onteigeningswet over de mogelijkheid om de gronden te onteigenen. Basis voor deze onteigening vormt het onderhavige inpassingsplan, waarin de betreffende gronden de bestemming Verkeer krijgen. Hierbij geldt het uitgangspunt dat de plangrens van het inpassingsplan ook de uiteindelijke eigendomsgrens vormt en dat dit uiteindelijk - indien noodzakelijk - ook de onteigeningsgrens vormt.

7.2 Maatschappelijke haalbaarheid

Het schetsontwerp voor de reconstructie van de N598 is reeds op 16 november 2006 tijdens een informatiebijeenkomst besproken met burgers en overige belanghebbenden. Op een aantal punten hebben de reacties geleid tot aanpassingen van het ontwerp.

In het kader van de grondaankopen, die vooruitlopend op het inpassingsplan al zijn opgestart, zijn aanvullende gesprekken gevoerd met de eigenaren van de benodigde percelen. Waar mogelijk is het ontwerp nog aangepast aan de wensen van de grondeigenaren.

Mede gezien de looptijd van het traject van de reconstructie is op 20 januari 2016 een nieuwe informatieavond georganiseerd.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Kennisgeving

Ter voorbereiding van het provinciaal inpassingsplan is overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening op 2 december 2015 een kennisgeving gepubliceerd.

8.2 Procedure

Voordat de wettelijke procedure ten behoeve van de vaststelling van het inpassingsplan (zoals omschreven in hoofdstuk 3 van de Wet ruimtelijke ordening) kan worden gevolgd, wordt het voorontwerp inpassingsplan eerst aan diverse instanties toegezonden ten behoeve van overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Deze bepaling schrijft voor dat het bestuursorgaan (i.c. de Provincie Limburg) dat belast is met de voorbereiding van een inpassingsplan bij de voorbereiding overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Gelijktijdig met het vooroverleg wordt een inspraakperiode doorlopen. Hiervoor wordt het voorontwerp-inpassingsplan 6 weken ter inzage gelegd en heeft één ieder de mogelijkheid om gedurende deze termijn een inspraakreactie in te dienen.

Na de overleg- en inspraakronde wordt de vaststellingsprocedure zoals omschreven in art. 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening opgestart. Deze procedure kan als volgt worden samengevat: de procedure start met de publicatie van het ontwerp-inpassingsplan. Gedurende een termijn van 6 weken kan door één ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerp-inpassingsplan worden ingebracht. Na de termijn van de terinzagelegging dienen Provinciale Staten te beslissen omtrent de vaststelling van het plan. Na de publicatie van het vastgestelde inpassingsplan hebben belanghebbenden 6 weken de tijd om tegen het plan in beroep te gaan. Het inpassingsplan treedt de dag na afloop van de beroepstermijn in werking.

8.3 Inspraak

In het kader van het vooroverleg is het voorontwerp inpassingsplan naar een aantal instanties toegezonden. Daarnaast heeft het voorontwerp in het kader van de inpsraak van 24 maart 2016 tot en met 4 mei 2016 ter inzage gelegen. Ook heeft op 6 april 2016 een inspraakavond plaatsgevonden.

Naar aanleiding van het vooroverleg en de inspraak is een aantal reacties ingekomen. De inhoud daarvan is in een afzonderlijke 'Nota inspraak en vooroverleg Voorontwerp-inpassingsplan 'Reconstructie N598 De Hut-De Plank'' weergegeven. Tevens is daarbij het standpunt van Gedeputeerde Staten weergegeven. Naar aanleiding van de reacties is het inpassingsplan op een aantal punten aangepast.

De nota met wijzigingen is als bijlage 11 bijgevoegd.