direct naar inhoud van Regels
Plan: Veegplan Buitenring Parkstad Limburg 2023
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9931.PIPBPLVeegplan2023-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het inpassingsplan Veegplan Buitenring Parkstad Limburg 2023 van de Provincie Limburg;

1.2 inpassingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9931.PIPBPLVeegplan2023-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 agrarisch grondgebruik:

gebruik van grond dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/ of door middel van het houden van dieren;

1.6 archeologische waarde:

de waarde die een gebied ontleent aan het vóórkomen van overblijfselen uit oude tijden;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;

1.8 bestaand:

aanwezig ten tijde van het van kracht worden van dit inpassingsplan;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.12 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.13 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.14 ecologische (natuur) waarde:

de aan een gebied toegekende waarde voor soorten planten, dieren en vegetatietypen, waarbij het gangbaar is zich met name te richten op de bescherming, zeldzaamheid en bedreigdheid van de natuurwaarde van de aanwezige planten, dieren en vegetatietypen;

1.15 extensief agrarisch medegebruik:

een vorm van grondgebonden landbouw, zoals beweiding in lage veebezetting en de verbouw van akkerbouwproducten, in hoofdzaak gericht op de instandhouding en/of vergroting van de natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;

1.16 extensief recreatief medegebruik:

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, paardrijden, boerengolf en fietsen;

1.17 faunapassage:

een voorziening die getroffen wordt om de diersoorten te voorzien van een passeermogelijkheid van wegen en/ of water;

1.18 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.19 geluidgevoelig object:

woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en/of geluidsgevoelige terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder dan wel het Besluit geluidhinder;

1.20 geluidbelasting:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.21 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, dan wel het Besluit geluidhinder;

1.22 kunstwerk:

een in bouwkundige zin, (civiel technisch) bouwwerk, zoals onder andere aquaducten, bruggen, dijken, tunnels en viaducten;

1.23 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de aanwezigheid van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de niet-levende en levende natuur (met inbegrip van de mens);

1.24 lawaaisporten:

de autosport, de motorsport, de (model-)vliegsport, karting en soortgelijke geluidproducerende sporten;

1.25 maaiveld:

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.26 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.27 nutsvoorziening:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalverzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.28 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen kampeermiddelen, alsook woonschepen, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voorzover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;

1.29 peil:
  • de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  • voor een bouwwerk dat direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van dat bouwwerk;
  • in geaccidenteerd terrein in geval van kunstwerken de bestaande gemiddelde hoogte van het terrein gelegen binnen een afstand van 15 meter uit het betreffende kunstwerk;
1.30 recreatie:

functies gericht op ontspanning, sport of vermaak tijdens de daguren;

1.31 seksinrichting:

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotischpornografische aard plaatsvinden;

1.32 toename van stikstofemissie
  • a. Er is sprake van een toename van stikstofemissie van gronden en bouwwerken wanneer de emissie N/kg/jaar* per saldo meer bedraagt dan de emissie N/kg/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken;
  • b. Indien een gelijkblijvende of een afname van emissie N/kg/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken een hogere stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied, dan wordt dit eveneens beschouwd als een toename van stikstofemissie;

* wanneer in deze regels 'emissie N/kg/jaar' wordt gebruikt, wordt de hiervan onderdeel uitmakende hoofdletter 'N' bedoeld als verzamelnaam voor NH3 en NOx.

1.33 verbeelding:

de digitale weergave van alle te verbeelden ruimtelijke informatie, behorende bij het veegplan Buitenring Parkstad Limburg 2023, waarop ten minste het plangebied en de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen;

1.34 waterhuishoudkundige voorzieningen:

werken en/of bouwwerken ten dienste van de waterhuishouding, zoals grondlichamen, beschoeiingen, drainage, duikers, waterzuiveringsinstallaties, stuwen en sluizen;

1.35 woning:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat blijkens aard, inrichting en indeling geschikt en bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 goothoogte van bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 uitmeetbepaling:

het definitieve wegontwerp kan afwijken met de volgende marges: 1,00 meter omhoog of omlaag en 2,00 meter naar weerszijden. Van deze uitmeetbepaling wordt slechts dan gebruik gemaakt wanneer voor of tijdens de uitvoering van het project blijkt dat uit de maatvoering zoals opgenomen in het inpassingsplan geen negatieve gevolgen voortvloeien voor de omgeving. De effecten op het gebied van geluidhinder van het definitieve wegontwerp mogen niet tot gevolg hebben dat de vastgestelde hogere waarden voor de geluidsbelasting worden overschreden dan wel dat dit leidt tot nieuwe hogere waarden.

Het wegontwerp wordt uitgevoerd binnen de grenzen van de bestemming 'Verkeer' van het Veegplan Buitenring Parkstad Limburg 2023, zoals aangegeven op de verbeelding.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische doeleinden;
  • b. landschappelijke openheid en kleinschalige landschapselementen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. ontsluitingsvoorzieningen;
  • d. extensief recreatief medegebruik;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van bestaande gebouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal de bestaande bouwhoogte bedraagt.

3.2.2 Andere bouwwerken

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen geen andere bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. omheiningen en/of erfafscheidingen, uitsluitend in de vorm van draadomheiningen en/of draaderfafscheidingen, met dien verstande dat de hoogte maximaal 1 meter bedraagt;
  • b. voederruiven, drinkbakken en/of picknickplaatsen, met dien verstande dat de hoogte maximaal 1,50 meter bedraagt;
  • c. bestaande andere bouwwerken met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal de bestaande bouwhoogte bedraagt.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 ten aanzien van teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van hagelnetten, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte van teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van hagelnetten per bedrijf maximaal 500 m2 mag bedragen;
  • b. de hoogte maximaal 4 meter mag bedragen;
  • c. een goede landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 5. de landschappelijke en/of natuurlijke waarden;
    • 6. de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of laten gebruiken in strijd met de beheersverordening wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • b. sport-, wedstrijd- of speelterreinen, parkeerterreinen, zwemgelegenheden, maneges, lig- en speelweiden anders dan ten behoeve van extensief recreatief medegebruik;
  • c. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband;
  • d. opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, waaronder reclame-uitingen;
  • e. camping;
  • f. opslag, behoudens opslag die verband houdt met de agrarische bedrijfsvoering.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verwijderen, vellen of rooien van bomen en kleine landschapselementen zoals heggen, houtopstanden en graften, dan wel het uitvoeren van werkzaamheden die de dood of ernstige beschadiging of verdwijning van deze landschapselementen tot gevolg kunnen hebben, behoudens bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand.
3.5.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 3.5.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
3.5.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.5.1 kan alleen worden verleend indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 3.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 4 Agrarisch met waarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. behoud en herstel van aanwezig reliëf;
  • c. behoud, herstel en versterking van de (aanwezige) landschaps- en natuurwaarden;
  • d. uitloopzones voor faunapassages en ecoducten;
  • e. extensief recreatief medegebruik;
  • f. onverharde wegen;
  • g. nutsvoorzieningen, kabels en leidingen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
4.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat de (bouw)hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, maximaal 2 meter mag bedragen.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van Burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verwijderen van houtopstanden;
  • b. het aanleggen van kabels en leidingen anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • c. het egaliseren, vergraven of ophogen van de bodem;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
4.3.2 Uitzondering op het verbod

Het in lid 4.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. noodzakelijk zijn voor het aanleggen en laten functioneren van faunapassages en ecoducten;
  • c. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
4.3.3 Afwegingskader

De werken en werkzaamheden, zoals bedoeld in lid 4.3.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door de werken en/of werkzaamheden van de functies van de onder lid 4.1 bedoelde bestemmingsomschrijving dan wel door de daarvan (directe of indirecte) te verwachten gevolgen de agrarische en/of de landschappelijke- en natuurwaarden van deze gronden niet onevenredig worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden verkleind.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en toestaan dat de bestemming 'Agrarisch met waarden' gewijzigd wordt in de bestemming 'Natuur', onder de voorwaarden dat:

  • a. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische- en de verkeerstechnische toelaatbaarheid alsmede de landschappelijke inpasbaarheid zijn aangetoond;
  • c. na wijziging van de bestemming de regels van artikel 13 van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

Artikel 5 Agrarsich - Agrarisch Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een agrarisch bedrijf met de daarbij behorende voorzieningen, met een geheel of in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, waarbij per bouwvlak niet meer dan één bedrijf is toegestaan, met dien verstande dat intensieve veehouderij en glastuinbouwbedrijf niet zijn toegestaan,
  • b. agrarisch grondgebruik;
  • c. behoud en ontwikkeling van de bestaande landschappelijke karakteristiek;
  • d. wonen in een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaats van de aanduiding 'bedrijfswoning' en in een plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning;
  • e. verkeersvoorzieningen waaronder perceelsontsluitingswegen en parkeervoorzieningen
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater;
  • g. landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen in de vorm van groenvoorzieningen met een visueel afschermende functie.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen en de daar bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van de in artikel 5.1 genoemde bestemming;
  • b. er is één bedrijfswoning toegestaan per agrarisch bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', met uitzondering van het agrarisch bedrijf aan de Vauputsweg waar 2 bedrijfswoningen zijn toegestaan en het agrarisch bedrijf aan de Crombacherstraat waar 2 bedrijfswoningen zijn toegestaan en 1 plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning’;
  • c. bouwwerken passende binnen deze bestemming.
5.2.2 Gebouwen
  • a. De gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ mag het bouwvlak tot maximaal het aangeduide percentage worden bebouwd.
  • c. Indien op de verbeelding geen maximum bebouwingspercentage (%) is aangeduid, mag het bouwvlak volledig worden bebouwd.
  • d. De goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’ is aangeduid.
5.2.3 Bedrijfswoning en plattelandswoning

Voor het bouwen van de bedrijfswoning en de plattelandswoning gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ één bedrijfswoning per agrarisch bedrijf worden gebouwd, met uitzondering van het agrarisch bedrijf aan de Vauputsweg waar 2 bedrijfswoningen zijn toegestaan en het agrarisch bedrijf aan de Crombacherstraat waar 2 bedrijfswoningen zijn toegestaan en 1 plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning’;
  • b. de bedrijfswoning en de plattelandswoning dient te worden gebouwd binnen het door de aanduidingsgrenzen gevormde aanduidingsvlak van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ respectievelijk de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning';
  • c. de voorgevel van de bedrijfswoning en de plattelandswoning dient in de naar de weg gekeerde aanduidingsgrens te worden gebouwd;
  • d. de bedrijfswoning en de plattelandswoning mag worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling niet meer dan 60° mag bedragen;
  • e. voor de bedrijfswoning en de plattelandswoning geldt dat het aantal bouwlagen maximaal twee mag bedragen;
  • f. woningsplitsing en/of woningomzetting en/of kamerverhuur en/of kamerbewoning zijn niet toegestaan;
  • g. met betrekking tot de overige maatvoeringen gelden de in de navolgende tabel opgenomen maten:

afbeelding "i_NL.IMRO.9931.PIPBPLVeegplan2023-VG01_0028.png"

  • h. mogelijkheden bedrijfswoningbouw en plattelandswoningbouw:

afbeelding "i_NL.IMRO.9931.PIPBPLVeegplan2023-VG01_0029.png"

5.2.4 Bijgebouwen

Bijgebouwen mogen worden opgericht, vrijstaand van dan wel aangebouwd aan de bedrijfswoning en de plattelandswoning daaronder mede begrepen de van de bedrijfswoning en de plattelandswoning deeluitmakende aanbouw, met dien verstande dat:

  • a. bijgebouwen op minimaal 3m achter de voorgevelrooilijn dienen te worden gebouwd;
  • b. de goothoogte maximaal 3m mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte maximaal 6m mag bedragen;
  • d. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen niet meer dan 70m2 per bouwperceel mag bedragen, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 50%.
5.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 5 m bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de hoogte van voedersilo's maximaal 15 m mag bedragen;
    • 2. de hoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,50 m mag bedragen en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2 m mag bedragen.
5.2.6 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten

Voor zover niet reeds het bepaalde in artikel 26 t/m 27 van toepassing is, kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:

  • a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. het doen van een opgraving;
  • c. het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.
5.3 Nadere eisen
5.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en maatvoering van de bebouwing indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, dan wel indien zulks noodzakelijk is in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid en externe veiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
  • b. de situering en maatvoering van de bebouwing ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;
  • c. te treffen waterhuishoudkundige voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met nieuwe bebouwing.
5.3.2 Procedure

Bij het stellen van nadere eisen, c.q ten aanzien van een voorgenomen nadere eis wordt de in artikel 39.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Gebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 5.2.2 ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak waarbij de grenzen van het bouwvlak worden overschreden, mits:

  • a. de afwegingsaspecten, zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels, in acht worden genomen;
  • b. het aangrenzende woon- en leefmilieu niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig worden aangetast;
  • d. het stedenbouwkundig beeld en de landschappelijke inpassing niet onevenredig nadelig worden beïnvloed;
  • e. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.
5.4.2 Bouwhoogte

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 5.2.2 sub d ten behoeve van een hogere bouwhoogte, mits:

  • a. dit ter plaatse bedrijfstechnisch noodzakelijk is en/of aansluit op bestaande bebouwing;
  • b. de afwegingsaspecten, zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels, in acht worden genomen;
  • c. het aangrenzende woon- en leefmilieu niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig worden aangetast;
  • e. het stedenbouwkundig beeld en de landschappelijke inpassing niet onevenredig nadelig worden beïnvloed;
  • f. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.
5.4.3 Procedure

Bij toepassing van een in dit artikel opgenomen bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels wordt de in artikel 39.1.2 opgenomen procedure gevolgd.

5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het inpassingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. woondoeleinden, anders dan in een bedrijfswoning en de plattelandswoning en de daar bijbehorende bouwwerken;
  • b. niet-agrarische ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  • c. intensieve veehouderij;
  • d. glastuinbouwbedrijf;
  • e. detailhandel, anders dan in de vorm van boerderijverkoop ondergeschikt aan en voortvloeiend uit het toegestane gebruik, waarbij de vloeroppervlakte voor de boerderijverkoop ten hoogste 50 m² mag bedragen;
  • f. groothandel;
  • g. recreatie, anders dan ondergeschikt aan en voortvloeiend uit het toegestane gebruik;
  • h. verblijfsrecreatie;
  • i. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • j. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband;
  • k. buitenopslag, waaronder de opslag van mest(stoffen), behoudens voor zover dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  • l. woningsplitsing en/of woningomzetting en/of kamerverhuur en/of kamerbewoning.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.5.1 artikel voor het gebruik van een gedeelte van een bedrijfswoning, met daarbij behorende bijgebouwen, voor een bed & breakfastvoorziening mits de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het pand waarin de voorziening wordt opgenomen, dient een minimale inhoud van 750 m³ te hebben, met uitzondering van karakteristieke panden, waarvoor geen minimale inhoud is vereist;
  • b. de voorziening dient binnen de bestaande bebouwing te worden gerealiseerd;
  • c. de voorziening dient in functionele en (bedrijfs)economische zin ondergeschikt te zijn aan de hoofdfunctie wonen;
  • d. de voorziening mag niet functioneren als een zelfstandige woning;
  • e. het maximaal aantal personen dat per voorziening gelijktijdig gebruikt maakt van de bed & breakfast bedraagt 6; de voorziening mag maximaal op dit aantal zijn ingericht;
  • f. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en vanuit milieu- en ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • g. het woon- en leefklimaat mag niet onaanvaardbaar worden aangetast;
  • h. de voorziening heeft geen onevenredig nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer, het parkeren daaronder begrepen, noch op de verkeersveiligheid;
  • i. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor uitbreiding van het aanliggende bestaande bedrijf met de bijbehorende (parkeer)voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Op de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. hoofdgebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen worden gebouwd;
  • b. bijgebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak' mogen worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan aangeduid op de verbeelding;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan aangeduid op de verbeelding;
  • e. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde niet meer mag bedragen dan 3 meter met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen maximaal 2 meter mag bedragen.
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het inpassingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken:

  • a. als zelfstandig kantoor;
  • b. de hoogte van de opslag en stalling mag niet meer bedragen dan 5,00 meter;
  • c. opslag in brandgevaarlijke en explosiegevaarlijke produkten;
  • d. detailhandelsactiviteiten, anders dan detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte en/of verwerkte goederen als ondergeschikte nevenactiviteit van een bedrijf tot een maximum van 10% van het netto bedrijfsvloeroppervlak per bedrijfsvestiging, met een absoluut maximum oppervlakte van 500 m2 per bedrijfsvestiging.

Artikel 7 Bedrijf - Bergbezinkbassin

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Bergbezinkbassin' bestemde gronden zijn bestemd voor:

  • a. bergbezinkbassin;
  • b. groenvoorzieningen in de vorm van groenstroken met de daarbij voorzieningen zoals:
  • c. verhardingen ten behoeve van wegen, voet- en fietspaden;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Bedrijf - Bergbezinkbassin' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 7.1 genoemde bestemming, met dien verstande dat de gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd ter plaatse van het besluitvlak 'Bedrijf - Bergbezinkbassin';
  • b. de bouwhoogte van het gebouw mag niet meer bedragen dan 3m;
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op of in de voor 'Bedrijf - Bergbezinkbassin' bestemde gronden mogen slechts die bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht welke qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen tot een maximale hoogte van 3m.

Artikel 8 Bedrijventerrein - 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Bedrijventerrein - 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven tot en met milieucategorie 4.2;
  • b. ondergeschikte onzelfstandige kantoren;
  • c. ondergeschikte onzelfstandige detailhandel;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • f. ontsluitingswegen;

één en ander met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voorzieningen zoals tuinen, erven, groen- en parkeervoorzieningen en conform de regels in de nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

8.2.2 Gebouwen

Op de voor "Bedrijventerrein - 1" aangewezen gronden zijn geen gebouwen toegestaan.

8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen qua aard en afmetingen te passen bij de toegelaten bestemming;
  • b. de bouwhoogte mag binnen het bouwvlak niet meer bedragen dan 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2 m en per bouwperceel niet meer dan 2 vlaggenmasten zijn toegestaan;
  • c. de bouwhoogte mag buiten het bouwvlak niet meer bedragen dan 2 m;
  • d. reclamezuilen, reclamemasten en andere reclame-uitingen zijn niet toegestaan vóór de voorgevel, alsmede het verlengde daarvan;
  • e. in afwijking van sub b en c mag de bouwhoogte van wegbewijzeringen en lichtmasten maximaal 8 m bedragen;
  • f. in afwijking van sub d zijn reclamezuilen voor de voorgevel toegestaan mits ze voldoen aan de volgende eisen:
    • 1. de reclamezuilen zijn gesitueerd bij de toegang van het perceel;
    • 2. de oppervlakte van een reclamezuil bedraagt niet meer dan 1,5 m²;
    • 3. de breedte van een reclamezuil bedraagt niet meer dan 1,5 m;
    • 4. de hoogte van een reclamezuil bedraagt niet meer dan 2 m.

Artikel 9 Bedrijventerrein - 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven van milieucategorie 2 tot en met 3.2, die zijn opgenomen in Staat van Bedrijfsactiviteiten die als Bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, met inbegrip van daarvan onderdeel uitmakende kantoren en met uitzondering van:
    • 1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
    • 2. nieuwe risicovolle inrichtingen; en
    • 3. geuroverlastveroorzakende inrichtingen;

met de bijbehorende:

  • b. parkeervoorzieningen ten behoeve van de toegelaten functies;
  • c. voorzieningen van openbaar nut;
  • d. voorzieningen ten behoeve van duurzame energieopwekking en een (collectief) gebruik daarvan;
  • e. ontsluitingswegen;
  • f. groenvoorzieningen
  • g. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijventerrein - 2' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de in artikel 9.1 genoemde bestemming, met inachtname van artikel 9.2.2;
  • b. andere bouwwerken.
9.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfsgebouw mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. het bouwvlak mag voor maximaal 70% percentage worden bebouwd, waarbij dat percentage geldt ten aanzien van het bouwvlak dat wordt gevormd door de combinatie van de aangrezende bouwvlakken voor het desbetreffende bouwperceel die zijn opgenomen in respectievelijk onderhavig plan en het direct aangrenzende bestemmignsplan Oostflank;
  • c. de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens grenzend aan de weg c.q. het openbaar gebied waarop de bebouwing is georiënteerd bedraagt minimaal 8 meter;
  • d. de afstand tot een gebouw tot de overige perceelsgrenzen bedraagt minimaal 5 meter;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding / maximum bouwhoogte (m) is aangegeven.
9.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter vervanging van een bestaande, legale bedrijfswoning, het per saldo toevoegen van een bedrijfswoning is niet toegestaan;
  • b. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', welk aanduidingsvlak volledig mag worden bebouwd;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning dient minimaal 250 m3 en mag maximaal 850 m3 bedragen;
  • d. het aantal bouwlagen per bedrijfswoning mag maximaal 2 bedragen;
9.2.4 Bijgebouwen bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijgebouwen bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;
  • b. de goothoogte mag maximaal 3,20 meter bedragen;
  • c. de oppervlakte aan bijgebouwen, voor zover gebouwd buiten de aanduiding 'bedrijfswoning', mag maximaal 60 m2 bedragen.
9.2.5 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde die zijn voorzien van een dak mogen alleen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en dienen voor het overige te voldoen aan het bepaalde in 9.2.2;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 3 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van een erfafscheiding bij een (bedrijf)swoning maximaal 2,00 meter mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde (o.a. zend- en lichtmasten) bedraagt maximaal 15 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde behorende bij een (bedrijf)swoning maximaal 5,00 meter mag bedragen;
9.2.6 Afwijking regels ter plaatse van aanduiding specifieke bouwaanduiding - landschappelijke inpassing

In afwijking van het bepaalde in 9.2.2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding -landschappelijke inpassing' dat géén nieuwe gebouwen mogen worden gebouwd, anders met een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.3.3.

9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Overschrijdingmaximum bebouwingspercentage

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2.2 sub b en daarmee toestaan dat een groter deel van het bouwvlak wordt bebouwd, indien:

  • a. dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  • b. dit geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • c. het bebouwingspercentage met inbegrip van de aangevraagde bebouwing niet meer dan 80% bedraagt;
  • d. na realisatie van de aangevraagde bebouwing nog steeds wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform 35.2
  • e. na realisatie van de aangevraagde bebouwing nog steeds wordt voorzien in de benodigde voorziening van voldoende omvang voor de berging en infiltratie van hemelwater conform 35.1.
9.3.2 Overschrijding maximum bouwhoogte

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2.2 sub e en daarmee een grotere bouwhoogte toestaan, indien:

  • a. dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  • b. dit geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • c. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15,00 meter.
9.3.3 Bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding specifieke bouwaanduiding - landschappelijke inpassing
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2.6 en daarmee het bouwen van een gebouw toestaan, indien:
    • 1. uit een bij de aanvraag omgevingsvergunning gevoegd inpassingsplan blijkt dat wordt voorzien in een goede ruimtelijke c.q. landschappelijke inpassing van het gebouw;
    • 2. voor het overige wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 9.2.2.
  • b. Burgemeester en wethouders borgen door middel van voorschriften aan de omgevingsvergunning dat inpassing van het gebouw conform het inpassingsplan plaatsvindt en de betreffende inrichting vervolgens duurzaam in stand wordt gehouden.
9.4 Specifieke gebruiksregels
9.4.1 Geen toename stikstofemissie
  • a. Tot een gebruik van gronden en bouwwerken in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken, waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanaf de betreffende gronden c.q. vanuit de betreffende bouwwerken.
  • b. Onder het gebruik van gronden en bouwwerken wordt ook begrepen de aan de functie van de gronden en bouwwerken gerelateerde verkeersbewegingen.
9.4.2 Regels voor buitenopslag

Voor het opslaan c.q. stallen van roerende goederen, verpakt, dan wel in bulk, anders dan in een bouwwerk, gelden de volgende regels:

  • a. op een perceel waarop een of meer bedrijfsgebouwen aanwezig zijn, is géén opslag c.q. stalling van roerende goederen toegestaan tussen de aan het openbaar gebied grenzende perceelsgrens en de rooilijn van het meest nabijgelegen bedrijfsgebouw;
  • b. indien een perceel aan meer dan één zijde aan het openbaar gebied grenst, geldt het bepaalde onder a voor alle aan het openbaar gebied grenzende zijden van het perceel.
  • c. op een perceel waarop géén bedrijfsgebouwen aanwezig zijn is géén opslag c.q. stalling van roerende goederen toegestaan;
  • d. de hoogte van de opslag mag niet meer bedragen dan 5,00 meter;
  • e. het bepaalde onder sub a tot en met c geldt niet voor het parkeren van voertuigen van personeel en bezoekers;
  • f. het bepaalde onder sub a tot en met c geldt niet voor de ten tijde van het in werking treden van dit inpassingsplan bestaande legale opslag c.q. stalling, met dien verstande dat:
    • 1. de strijdigheid van de opslag c.q. stalling met het bepaalde onder a tot en met c naar aard en omvang niet mag worden vergroot;
    • 2. indien het gebruik van de betreffende gronden voor opslag c.q. stalling voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, dit gebruik daarna niet meer mag worden hervat
9.4.3 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het inpassingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken:

  • a. als zelfstandig kantoor;
  • b. opslag en stalling voor zover in strijd met artikel 9.4.2;
  • c. opslag in brandgevaarlijke en explosiegevaarlijke produkten;
  • d. detailhandelsactiviteiten, anders dan detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte en/of verwerkte goederen als ondergeschikte nevenactiviteit van een bedrijf tot een maximum van 10% van het netto bedrijfsvloeroppervlak per bedrijfsvestiging, met een absoluut maximum oppervlakte van 500 m2 per bedrijfsvestiging.
9.5 Afwijken van de gebruiksregels
9.5.1 Toegelaten bedrijven

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.1 ten behoeve van bedrijven die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen en/of bedrijven van een hogere milieucategorie, voor zover die bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk kunnen worden gesteld met de bedrijven die op grond van dit plan op het betreffende perceel zijn toegestaan en geen toename van stikstofemissie plaatsvindt.

Artikel 10 Berm

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Berm' aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor:

  • a. bermen;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. kabels en leidingen;
  • d. onverharde wegen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting;
  • g. taluds.
10.2 Bouwregels

Op de voor 'Berm' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de (bouw)hoogte maximaal 2 meter mag bedragen.

10.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en toestaan dat de bestemming 'Berm' gewijzigd wordt in de bestemmingen 'Natuur' of 'Waterstaat - Primair water', onder de voorwaarden dat:

  • a. vooraf van de waterbeheerder toestemming is verkregen;
  • b. na wijziging van de bestemming de regels van artikel 13 dan wel artikel 31 van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

Artikel 11 Groen

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, zoals bermen en beplanting, parken en plantsoenen, waterpartijen speelvoorzieningen, en trapvelden;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. de bijbehorende voet- en fietspaden (waaronder de bestaande individuele perceelsontsluitingen);
  • c. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling;
  • f. voorzieningen ten behoeve van duurzame energieopwekking en een (collectief) gebruik daarvan;

met dien verstande dat:

  • g. ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' de gronden tevens zijn bestemd ten behoeve van waterhuishoudkundige doeleinden: het ontvangen, vasthouden, (tijdelijk) bergen en afvoeren van water;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - fietspark' de gronden tevens zijn bestemd voor een mountainbikepark.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten dienste van het openbaar nut (nutsvoorzieningen). Een gebouw ten dienste van het openbare nut mag:

  • a. een maximale oppervlakte hebben van 10 m2;
  • b. een maximale goothoogte hebben van 3,2 meter.
11.2.2 Andere bouwwerken

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken ten behoeve van of in de vorm van:

  • a. de regeling van het verkeer;
  • b. de verlichting van wegen, rijwiel- en voetpaden;
  • c. het openbaar nut;
  • d. recreatieve voorzieningen recreatieve bewegwijzering, informatieborden en kleinschalige uitzicht- en rustpunten;
  • e. straatmeubilair, speelvoorzieningen, culturele kunstwerken en daarmee gelijk te stellen bouwwerken;
  • f. geluidwerende wallen en/of schermen.
11.2.3 Overige regels

De bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 5 meter bedragen, met uitzondering van:

  • a. voorzieningen voor verlichting en het verkeer, waarvan de bouwhoogte maximaal 9 meter mag bedragen;
  • b. geluidwerende voorzieningen, waarvan de bouwhoogte maximaal 7 meter mag bedragen;
  • c. culturele kunstwerken, waarvan de bouwhoogte maximaal 10 meter mag bedragen;
  • d. erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen.

Artikel 12 Maatschappelijk - Militaire zaken

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Militaire zaken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud en/of herstel van de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. bossen en houtopstanden;
  • c. extensieve dagrecreatie, zoals wandelen en fietsen;
  • d. militair oefenterrein;
  • e. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. de daarbij behorende voorzieningen.
12.2 Bouwregels

Op de voor 'Maatschappelijk - Militaire zaken' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat de (bouw)hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, maximaal 2 meter mag bedragen.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 12.2 ten behoeve van:

  • a. een schuil- of schaftgelegenheid voor personen wiens aanwezigheid noodzakelijk is in verband met het in het bosgebied uit te voeren werken of werkzaamheden, met dien verstande dat:
    • 1. dit geen caravan of stacaravan of een aan zjin oorspronkelijk gebruik onttrokken voer- of vaartuig betreft;
    • 2. de oppervlakte van het bouwwerk maximaal 20 m2 bedraagt;
    • 3. de hoogte van het bouwwerk maximaal 3,00 m bedraagt.
  • b. een brandtoren, met dien verstande dat:
    • 1. deze uit een oogpunt van brandpreventie of brandbestrijding noodzakelijk is;
    • 2. de hoogte maximaal 25,00 m bedraagt.
  • c. een voederberging of voederruif voor wild, met dien verstande dat:
    • 1. dit bouwwerk noodzakelijk moet zjin voor de instandhouding van het wild;
    • 2. de inhoud maximaal 3 m3 bedraagt;
    • 3. de hoogte maximaal 2,00 m bedraagt.
  • d. andere bouwwerken ten behoeve van speel- en picknickvoorzieningen met dien verstande dat:
    • 1. de hoogte van speelvoorzieningen maximaal 4,00 m bedraagt;
    • 2. de hoogte van picknikcvoorzieningen maximaa 2,00 m bedraagt;
    • 3. de maximale oppervlakte van alle voorzieningen tezamen niet meer dan 100 m2 bedraagt.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
12.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de voor 'Maatschappelijk - Militaire zaken' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van (bovengrondse) leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • c. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem met meer dan 0,30 meter, behoudens de aanleg van drinkpoelen;
  • d. het verwijderen, vellen of rooien van bomen en ander houtgewas of het verrichten van werkzaamheden die de dood of ernstige beschadiging of verdwijning van dit houtgewas tot gevolg kunnen hebben, behoudens bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand;
  • e. het draineren van gronden en het winnen van water of het anderszins verlagen van de grondwaterstand.
12.4.2 Uitzondering op het verbod

Het in lid 12.4.1  genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoudswerkzaamheden en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. het werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis zijn;
  • c. het werken of werkzaamheden zijn die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn of krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.
12.4.3 Afwegingskader

De werken en werkzaamheden, zoals bedoeld in lid  12.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de waarden zoals genoemd in 12.1 niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind.

Artikel 13 Natuur

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en versterking van landschappelijke, aardkundige en natuurwaarden;
  • b. uitloopzones voor faunapassages en ecoducten;
  • c. behoud en herstel van aanwezig reliëf;
  • d. extensief recreatief medegebruik;
  • e. langzaamverkeersverbindingen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik onder de voorwaarde dat er geen verlichting wordt geplaatst;
  • f. onverharde wegen;
  • g. (primair) water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

met dien verstande dat:

  • h. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' de gronden zijn bestemd voor parkeervoorzieningen.
13.2 Bouwregels

Op de voor 'Natuur' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de (bouw)hoogte maximaal 2 meter mag bedragen.

13.3 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik strijdig met de bestemming 'Natuur' wordt in ieder geval beschouwd het gebruiken, het laten gebruiken of het doen gebruiken van gronden voor:

  • a. agrarisch grondgebruik, behoudens voor zover dat ten dienste staat van de instandhouding of ontwikkeling van de natuurwaarden;
  • b. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest;
  • c. bemesting;
  • d. het gebruik voor recreatiedoeleinden, behoudens extensief recreatief medegebruik;
  • e. het beoefenen van lawaaisporten;
  • f. standplaats voor kampeermiddelen en onderkomens;
  • g. het dempen en graven van wateren, behoudens voor zover dit ten dienste staat aan het instandhouden van de natuurwaarden dan wel ten dienste van beekloopkruisingen;
  • h. het aanleggen van drainage en het graven van sloten, behoudens voor zover dat ten dienste staat van de instandhouding of ontwikkeling van de natuurwaarden;
  • i. militair gebruik;
  • j. het winnen van bosstrooisel of mos, behoudens voor zover dit ten dienste staat aan het instandhouden van de natuurwaarden.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Natuur' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van Burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren;

  • a. het verwijderen van houtopstanden;
  • b. het aanleggen van kabels en leidingen, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • c. het egaliseren, vergraven of ophogen van de bodem;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
13.4.2 Uitzondering op het verbod

Het in lid 13.4.1  genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. noodzakelijk zijn voor het aanleggen en laten functioneren van faunapassages, ecoducten en natuurcompensatie;
  • c. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
13.4.3 Afwegingskader

De werken en werkzaamheden, zoals bedoeld in lid  13.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de landschappelijke, aardkundige en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind.

13.4.4 Strafbaarstelling

Overtreding van het verbod in lid 13.4.1 is een strafbaar feit.

Artikel 14 Recreatie - Volkstuin

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Volkstuin' aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:

  • a. volkstuinen;
  • b. (onverharde) paden, kavelpaden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen en erfbeplantingen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede duurzaam bodem- en waterbeheer, tevens wateropvang/-buffering en infiltratie;
  • e. extensief recreatief medegebruik.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Gebouwen ten behoeve van de in artikel 14.1 genoemde bestemming, uitsluitend ter plaatse van het bouwvlak;
  • b. De goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
  • c. De bouwhoogte maximaal 5 meter mag bedragen.
14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • b. De oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde per volkstuin mag niet meer bedragen dan 20 m².

Artikel 15 Sport

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sportvelden of een sportpark met bijbehorende voorzieningen en accommodaties, een en ander met de daarbij behorende horeca uitsluitend voor zover deze ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de toegelaten functies;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. doeleinden van openbaar nut;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • f. parkeervoorzieningen en verkeersdoeleinden ten behoeve van de toegelaten functies.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Algemeen

Op de voor 'Sport' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 15.1 genoemde bestemming, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. andere bouwwerken ten behoeve van de in artikel 15.1 genoemde bestemming, zoals voorzieningen ten behoeve van de sportbeoefening en erfafscheidingen.

met inachtneming van het bepaalde in artikel 15.2.2 tot en met 15.2.3.

15.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak mogen gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd met dien verstande dat het maximum bebouwingspercentage zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' niet mag worden overschreden;
15.2.3 Regels buiten de aanduiding 'bouwvlak'

Buiten de aanduiding 'bouwvlak' mogen alleen andere bouwwerken worden opgericht.

15.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van andere bouwwerken met dak bedraagt maximaal 3,2 meter en de totale oppervlakte van al deze bouwwerken tezamen bedraagt niet meer dan 60 m2 buiten het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken zonder dak bedraagt maximaal 8 meter, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 2. lichtmasten, waarvan de bouwhoogte bij sportvelden maximaal 16 meter en voor het overige maximaal 9 meter mag bedragen;
    • 3. ballenvangers, waarvan de bouwhoogte maximaal 7 meter mag bedragen.
15.3 Specifieke gebruiksregels
15.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, een en ander met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de bestemming gerichte gebruik;
  • b. horeca, anders dan bedoeld in artikel 15.1;
  • c. buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor op de bestemming gericht tijdelijk gebruik en dan niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw.

Artikel 16 Tuin

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. erkers;
  • c. verhardingen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. overige bijbehorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Gebouwen

Uitsluitend erkers zijn toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. situering, binnen het bestemmingsvlak, waarbij:
    • 1. de afstand van een erker tot de naar de weg toe gekeerde perceelgrens minimaal 2,00 meter moet bedragen;
    • 2. de diepte van een erker niet meer dan 1,50 meter mag bedragen, en
    • 3. de breedte van een erker niet meer mag bedragen dan 50% van de breedte van de gevel van de woning waaraan de erker gebouwd wordt;
  • b. bouwhoogte, de bouwhoogte van een erker mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning waaraan de erker gebouwd wordt.
16.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende eisen:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt voor de voorgevellijn maximaal 1,00 meter en achter de voorgevellijn maximaal 2,00 meter;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3,00 meter.
16.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
16.4 Specifieke gebruiksregels

Parkeren binnen deze bestemming is, voor zover er niet geparkeerd wordt voor een garage of een carport, niet toegestaan.

Artikel 17 Verkeer

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, met niet meer dan 2 x 2 rijstroken, alsmede parallelrijbanen, opstelstroken, in- en uitvoegstroken, op- en afritten en de daarbij behorende bermen en taluds;
  • b. langzaamverkeersverbindingen zoals voet- en fietspaden;
  • c. onverharde wegen;
  • d. kabels en leidingen;
  • e. faunapassages en ecoducten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur – faunapassages';
  • f. natuur ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur';
  • g. ecoduct ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - ecoduct';
  • h. dassen- en reeenrasters;
  • i. onderdoorgangen, viaducten en andere kunstwerken;
  • j. rotondes;
  • k. bruggen;
  • l. groenvoorzieningen;
  • m. (bergings)sloten, water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • n. nutsvoorzieningen, zoals pompkelders;
  • o. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • p. bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting;
  • q. werkterrein;

met dien verstande dat:

  • r. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - fietspad' de gronden uitsluitend zijn bestemd voor fietsvoorzieningenen bestemmingsverkeer;
  • s. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' de gronden uitsluitend zijn bestemd voor parkeervoorzieningen.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte per gebouw maximaal 20 m2 mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte maximaal 5 meter mag bedragen.
17.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van bruggen en viaducten maximaal 8 meter mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van faunapassages en ecoducten binnen de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - faunapassages' maximaal 8 meter mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van ecoducten binnen de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - ecoduct' maximaal 10 meter mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting maximaal 18 meter mag bedragen;
  • e. de (bouw)hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, maximaal 5 meter mag bedragen.
17.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2.2 en toestaan dat:

  • a. de locatie van de geluidwerende voorzieningen binnen het bestemmingsvlak met maximaal 5 meter verschuift en/of;
  • b. de hoogte van een geluidwerende voorziening maximaal 7 meter bedraagt.
  • c. mits met een akoestisch onderzoek aangetoond is dat de geluidbelasting niet meer is dan het geval zou zijn bij toepassing van lid 17.2.2.
17.4 Specifieke gebruiksregels
17.4.1 Voorwaardelijke verplichting

Ten aanzien van de voor 'Verkeer' aangewezen gronden gelden de volgende voorwaardelijke verplichtingen:

  • a. het gebruik van de bestemming 'Verkeer' is uitsluitend toegestaan indien ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - snelheidsbeperking' een snelheidsbeperking van 80 km/u geldt;
  • b. het gebruik van de bestemming 'Verkeer' is uitsluitend toegestaan indien de Naanhofsweg tussen Vaesrade en de Buitenring is afgesloten voor doorgaand gemotoriseerd verkeer.

Artikel 18 Verkeer - Railverkeer

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegen en de daarbij behorende bermen, taluds en spoorwegovergangen;
  • b. wegen, met niet meer dan 2 x 2 doorgaande rijstroken, alsmede opstelstroken, in- en uitvoegstroken en de daarbij behorende bermen en taluds;
  • c. langzaamverkeersverbindingen zoals voet- en fietspaden;
  • d. faunapassages en ecoducten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - faunapassages';
  • e. onderdoorgangen, viaducten en andere kunstwerken;
  • f. bruggen;
  • g. geluidwerende voorzieningen;
  • h. kabels en leidingen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. bouwwerken ten behoeve van de (rail)verkeersregeling, de (rail)verkeersaanduiding of de verlichting;
  • m. werkterrein.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte per gebouw maximaal 20 m2 mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte maximaal 5 meter mag bedragen.
18.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen maximaal 3 meter mag bedragen.
  • b. de bouwhoogte van bruggen, viaducten en ecoducten maximaal 8 meter mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de (rail)verkeersregeling, de verkeersaanduiding of de verlichting maximaal 18 meter mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van spoorvoorzieningen maximaal 10 meter mag bedragen
  • e. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen maximaal 7 meter mag bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, maximaal 5 meter mag bedragen.
18.3 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van de voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden geldt de volgende voorwaardelijke verplichting:

het gebruik ten behoeve van het bepaalde in lid 18.1 onder b. is uitsluitend toegestaan indien ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - snelheidsbeperking' een snelheidsbeperking van 80 km/u geldt.

Artikel 19 Wonen

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. tuin;
  • c. verhardingen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • f. overige bijbehorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen.
19.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mag worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende regels.

19.2.1 Bebouwingsoppervlakte

Maximaal 60% van het bouwperceel mag worden bebouwd, mits de volgende oppervlaktes niet worden overschreden:

afbeelding "i_NL.IMRO.9931.PIPBPLVeegplan2023-VG01_0030.jpg"

19.2.2 Woningen

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende eisen:

  • a. woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen binnen het bouwvlak uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
  • c. goot- en bouwhoogte, 7,00 meter respectievelijk 12,00 meter tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' een andere hoogte is aangegeven.
19.2.3 Aanbouwen

Voor het bouwen van aanbouwen gelden de volgende eisen:

  • a. situering, binnen het bestemmingsvlak en tenminste 3,00 meter achter de voorgevellijn;
  • b. goothoogte, maximaal 4,00 meter;
  • c. bouwhoogte, maximaal de goothoogte van het hoofdgebouw;
  • d. oppervlakte, met inachtneming van het bepaalde in 19.2.1.
19.2.4 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende eisen:

  • a. situering, binnen het bestemmingsvlak en tenminste 3,00 meter achter de voorgevellijn;
  • b. goothoogte, maximaal 4,00 meter;
  • c. bouwhoogte, maximaal 6,00 meter;
  • d. oppervlakte, met inachtneming van het bepaalde in 19.2.1.
19.2.5 Erkers

Voor het bouwen van erkers gelden de volgende eisen:

  • a. situering, binnen het bestemmingsvlak, waarbij:
    • 1. de afstand van een erker tot de naar de weg gekeerde perceelgrens minimaal 2,00 meter moet bedragen;
    • 2. de diepte van een erker niet meer dan 1,5 m mag bedragen, en
    • 3. de breedte van een erker niet meer mag bedragen dan 50% van de breedte van de gevel van de woning waaraan de erker gebouwd wordt;
  • b. bouwhoogte, de bouwhoogte van een erker mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning waaraan de erker gebouwd wordt.
19.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende eisen:

  • a. de bouwhoogte van erfscheidingen bedraagt voor de voorgevellijn maximaal 1,00 meter en achter de voorgevellijn maximaal 2,00 meter;
  • b. ten aanzien van overkappingen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de bouwhoogte van een overkapping bedraagt maximaal 3,50 meter;
    • 2. de overkapping dient op een afstand van ten minste 1,00 meter achter de voorgevellijn te worden gebouwd;
    • 3. voor de oppervlakte dient het bepaalde in 19.2.1 in acht te worden genomen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3,00 meter.
19.3 Afwijken van de bouwregels
19.3.1 Afwijkingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 19.2 ten behoeve van:

  • a. de uitbreiding van een woning over twee bouwlagen;
  • b. de sloop en daaropvolgende nieuwbouw van een woning binnen hetzelfde bouwperceel.
19.3.2 Voorwaarden sloop en nieuwbouw binnen hetzelfde bouwperceel

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in 19.3.1, onder b. kan slechts worden verleend indien wordt voldaan aan de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 12,00 meter;
  • b. de goothoogte bedraagt maximaal 7,00 meter;
  • c. de bouwdiepte van het totale hoofdgebouw bedraagt maximaal:
    • 1. 10,00 meter ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd';
    • 2. 12,00 meter ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen';
    • 3. 15,00 meter ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand';
  • d. de afstand tussen de achtergevel van het hoofdgebouw en de achterste perceelsgrens bedraagt minimaal 5,00 meter;
  • e. de afstand tussen het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens bedraagt:
    • 1. aan één zijde minimaal 3,00 meter ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen';
    • 2. minimaal 3,00 meter ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand';
  • f. het hoofdgebouw wordt in de voorgevelrooilijn gebouwd of:
    • 1. maximaal 2,00 meter achter de voorgevelrooilijn ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd';
    • 2. maximaal 5,00 meter achter de voorgevelrooilijn ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen';
    • 3. maximaal 5,00 meter achter de voorgevelrooilijn ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand';
  • g. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de milieusituatie, en
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
19.4 Specifieke gebruiksregels
19.4.1 Aan huis gebonden beroep

Ten aanzien van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep gelden de volgende regels:

  • a. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep is toegestaan in de woning en de bijbehorende bouwwerken, met uitzondering van overkappingen;
  • b. de woonfunctie van het betreffende perceel blijft in overwegende mate behouden.
19.4.2 Gebruik bijgebouw

Een bijgebouw wordt niet gebruikt als zelfstandige of niet-zelfstandige woonruimte.

Artikel 20 Leiding - Gas

20.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding als zodanig aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.

20.2 Voorrangsbepaling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

20.3 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt dat op of in de in 20.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) mogen worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

20.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

20.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.
  • het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.
20.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.6.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
20.6.2 Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
  • a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. die het normale beheer en onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken;
  • d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
20.6.3 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden.

20.6.4 Advies

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in 20.6.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 21 Leiding - Hoogspanning

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van ondergrondse hoogspanningsleidingen.

21.2 Bouwregels

Op de voor 'Leiding - Hoogspanning ' aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de (bouw)hoogte niet meer dan 2,5 meter mag bedragen.

21.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.2, en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van de bestemming 'Verkeer' indien de bij de bestemming genoemde 'Verkeer' behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Hiertoe wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder. Burgemeester en wethouders mogen uitsluitend gemotiveerd afwijken van dit advies.

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Hoogspanning' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van Burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van hoog opgroeiende beplantingen en bomen;
  • b. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur hoger dan 2,5 meter;
  • c. het opslaan van materiaal of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren;
  • d. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
21.4.2 Uitzondering op het verbod

Het in lid 21.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een afwijking is verleend, zoals in lid 21.3 bedoeld;
  • b. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
21.4.3 Afwegingskader

De werken en werkzaamheden, zoals bedoeld in lid 21.4.1 , zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Hiertoe wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder(s). Burgemeester en wethouders mogen uitsluitend gemotiveerd afwijken van dit advies.

21.4.4 Strafbaarstelling

Overtreding van het verbod in lid 21.4.1 is een strafbaar feit.

Artikel 22 Leiding - Leidingenstrook

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Leidingenstrook' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de aanleg en instandhouding van een gastransportleiding;
  • b. de bescherming van de in de aangewezen gronden gelegen leidingen.
22.2 Bouwregels

Op de voor 'Leiding - Leidingenstrook' aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de (bouw)hoogte niet meer dan 2,5 meter mag bedragen.

22.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2, en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van de bestemming 'Verkeer' indien de bij de bestemming 'Verkeer' genoemde bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Hiertoe wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder. Burgemeester en wethouders mogen uitsluitend gemotiveerd afwijken van dit advies.

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Leidingenstrook' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van Burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het in de grond drijven van voorwerpen dieper dan 0,30 meter;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
22.4.2 Uitzondering op het verbod

Het in lid 22.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • g. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een afwijking is verleend, zoals in lid 22.3 bedoeld;
  • h. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • i. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
22.4.3 Afwegingskader

De werken en werkzaamheden, zoals bedoeld in lid 22.4.1, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Hiertoe wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder(s). Burgemeester en wethouders mogen uitsluitend gemotiveerd afwijken van dit advies.

22.4.4 Strafbaarstelling

Overtreding van het verbod in lid 22.4.1 is een strafbaar feit.

Artikel 23 Leiding - Riool

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de rioolleiding(-en).

23.2 Bouwregels

Op de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de (bouw)hoogte niet meer dan 2,5 meter mag bedragen.

23.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid23.1 , en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van de bestemming 'Verkeer' indien de bij de bestemming 'Verkeer' genoemde bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Hiertoe wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder. Burgemeester en wethouders mogen uitsluitend gemotiveerd afwijken van dit advies.

23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Riool' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van Burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het in de grond drijven van voorwerpen dieper dan 0,30 meter;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
23.4.2 Uitzondering op het verbod

Het in lid 23.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een afwijking is verleend, zoals in lid 23.3 bedoeld;
  • b. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
23.4.3 Afwegingskader

De werken en werkzaamheden, zoals bedoeld in lid 23.4.1 , zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Hiertoe wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder(s). Burgemeester en wethouders mogen uitsluitend gemotiveerd afwijken van dit advies.

23.4.4 Strafbaarstelling

Overtreding van het verbod in lid 23.4.1 is een strafbaar feit.

Artikel 24 Leiding - Water

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de leiding(-en) ten behoeve van het transport van drinkwater.

24.2 Bouwregels

Op de voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de (bouw)hoogte niet meer dan 2,5 meter mag bedragen.

24.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 24.2, en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van de bestemming 'Verkeer' indien de bij de bestemming 'Verkeer' genoemde bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad, waarbij rekening wordt gehouden met de veiligheid van de omgeving en bescherming van de leiding. Hiertoe wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder. Burgemeester en wethouders mogen uitsluitend gemotiveerd afwijken van dit advies, waarbij rekening wordt gehouden met de veiligheid van de omgeving en de bescherming van de leiding.

24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Water' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van Burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • c. het in de grond drijven van voorwerpen dieper dan 0,30 meter;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
24.4.2 Uitzondering op het verbod

Het in lid 24.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een afwijking is verleend, zoals in lid 24.3 bedoeld;
  • b. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
24.4.3 Afwegingskader

De werken en werkzaamheden, zoals bedoeld in lid 24.4.1, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Hiertoe wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder(s). Burgemeester en wethouders mogen uitsluitend gemotiveerd afwijken van dit advies.

24.4.4 Strafbaarstelling

Overtreding van het verbod in lid 24.4.1 is een strafbaar feit.

Artikel 25 Waarde - Archeologie

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van aanwezige of te verwachten aanwezige archeologische waarden en terreinen.

25.2 Bouwregels
25.2.1 Onderzoeksverplichting

Bij aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie' , dient een rapport te worden overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

25.2.2 Toepassingscriteria

De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien uit het rapport als bedoeld in lid 25.2.1 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. dan wel nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veilig gesteld;
  • c. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
25.2.3 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in lid 25.2.2onder b., kunnen de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • d. indien sub c. van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
25.2.4 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 25.2.1,25.2.2 en 25.2.3 is niet van toepassing indien het een aanvraag betreft voor:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,25 meter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of;
  • c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd, waarvan de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen.
25.2.5 Regeling bij vondsten

Indien het bepaalde in lid 25.2.3 onder c. en d. van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van toevalsvondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

25.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.3.1 Verbod

Het is verboden om op of in de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van Burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ophogen, ontginnen, tot een diepte van meer dan 0,25 meter en het aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 0,25 meter beneden niveau maaiveld;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers, vaarten of andere waterpartijen, dieper dan 0,25 meter beneden niveau maaiveld;
  • h. het tot stand brengen en of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • i. het aanleggen of verbreden/verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
25.3.2 Uitzondering op het verbod

Het bepaalde in lid 25.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden die:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop lid 25.2 van toepassing is;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden of een ontgrondingvergunning, of:
  • d. worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • e. worden uitgevoerd bij de aanplant van hoogstamfruitbomen, mits deze worden aangeplant op een onderlinge afstand van elkaar van minimaal 10 meter.
25.3.3 Onderzoeksplicht

Bij aanvraag van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 25.3.1 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie' dient een rapport te worden overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

25.3.4 Toepassingscriteria

De omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden indien uit het rapport als bedoeld in lid 25.3.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden verbonden voorschriften.
25.3.5 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in lid 25.3.4 onder b. waarbij de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld, kunnen de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien sub c. van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
25.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
25.4.1 Verbod

Het is verboden om op of in de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, bouwwerken beneden maaiveld te slopen, dan wel stobben, heipalen of andere objecten gerelateerd aan het te slopen bouwwerk beneden maaiveld te verwijderen.

25.4.2 Uitzondering op het verbod

Het bepaalde in lid 25.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • b. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of;
  • c. worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige.
25.4.3 Onderzoeksplicht

Bij aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 25.4.1 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie' dient een rapport te worden overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

25.4.4 Toepassingscriteria

De omgevingsvergunning wordt verleend indien uit het rapport als bedoeld in lid 25.4.1 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
25.4.5 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in lid 25.4.2 waarbij de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld, kunnen de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien sub c. van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de sloop- en bouwwerkzaamheden.
25.5 Wijzigingsbevoegdheid

De omvang van de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden, die bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden, kunnen door Burgemeester en wethouders worden gewijzigd, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat deze zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het plan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 26 Waarde - Archeologie 3

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden, c.q gelden als archeologisch verwachtingsgebied.

26.2 Bouwregels
26.2.1 Vaststellen archeologische waarde

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwwerken ten behoeve van andere krachtens dit plan voor deze gronden aangewezen bestemmingen, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

26.2.2 Verlenen vergunning

Burgemeester en wethouders verleent de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in 26.2.1 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
  • c. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
26.2.3 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in 26.2.2 onder b kan het Burgemeester en wethouders voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:

  • a. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
26.2.4 Toevalsvondsten

Indien het bepaalde in 26.2.3, onder c, van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

26.2.5 Vastellen archeologische waarde niet nodig

Het bepaalde in 26.2.1 tot en met 26.2.4 is niet van toepassing indien de aanvraag omgevingsvergunning betrekking heeft op bouwwerken

  • a. waarvan het te bebouwen oppervlak een omvang heeft van maximaal 250 m²;
  • b. waarvan het te bebouwen oppervlak een omvang heeft van meer dan 250 m², maar waarvoor geen bodemingrepen dieper dan 40 cm beneden maaiveld noodzakelijk zijn.
26.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
26.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het Burgemeester en wethouders, op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden dieper dan 40 cm beneden maaiveld, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
26.3.2 Vaststellen archeologische waarde

De aanvrager van een vergunning, als bedoeld in 26.3.1, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

26.3.3 Verlenen vergunning

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in 26.3.2 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften, dan wel;
  • c. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
26.3.4 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in 26.3.3, onder b, kunnen Burgemeester en wethouders voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:

  • a. het treffen van maatregelen door een ter zake deskundige waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. het doen van opgravingen;
  • c. het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.
26.3.5 Toevalsvondsten

Indien het bepaalde in 26.3.4, onder c, van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

26.3.6 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 26.3.1 is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van eerder onderzoek is aangetoond dat de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de werken en/of werkzaamheden:
  • c. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop 26.2.1 van toepassing is;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning of een ontgrondingsvergunning;
  • e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van dit plan;
  • f. behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden, water daaronder begrepen, alsmede van de daarin gelegen ondergrondse leidingen. Onder normaal onderhoud wordt tevens verstaan het in hetzelfde weg- of leidingentracé vervangen van het bestaande wegdek met ondergrond alsmede van bestaande ondergrondse leidingen;
  • g. de werken en/of werkzaamheden ten dienste van het archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • h. de werken en/of werkzaamheden betrekking hebben op een grondoppervlak tot ten hoogste 250 m².
26.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
26.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, bouwwerken te slopen.

26.4.2 Vaststellen archeologische waarde

De aanvrager van een vergunning, als bedoeld in 26.4.1 legt een rapport over waarin de archeologische waarde van de locatie van het te slopen bouwwerk, in voldoende mate is vastgesteld.

26.4.3 Verlenen vergunning

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in 26.4.2 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door slopen kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften, dan wel;
  • c. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
26.4.4 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in 26.4.3, onder b, kunnen Burgemeester en wethouders voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:

  • a. het treffen van maatregelen door een ter zake deskundige waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. het doen van opgravingen door een ter zake deskundige;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
26.4.5 Toevalsvondsten

Indien het bepaalde in 26.4.4, onder c, van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

26.4.6 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 26.4.1 is niet van toepassing indien:

  • a. het slopen wordt uitgevoerd voor, c.q. voorafgaand aan het realiseren van een bouwwerk waarop 26.2.1 van toepassing is;
  • b. op basis van eerder onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel door een ter zake deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • c. de sloopwerkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. Burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologische deskundige dat ten behoeve van de werken en werkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 26.4.1 nodig is;
  • e. de sloopwerkzaamheden een oppervlakte beslaan van maximaal 250 m2;
  • f. de sloopwerkzaamheden een oppervlakte beslaan van meer dan 250 m2, maar daarvoor geen bodemingrepen dieper dan 40 cm beneden maaiveld noodzakelijk zijn.

Artikel 27 Waarde - Cultuurhistorie

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en herstel van de hoogwaardige ruimtelijke, esthetische en functionele kwaliteiten van de openbare ruimte en onbebouwde gronden en de beleving van de karakteristieke bebouwing van het beschermd dorpsgezicht.

27.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het bepaalde in lid 27.1 alsmede de landschappelijke inpassing nadere eisen stellen aan:

  • a. de situering en maatvoering van bouwwerken die mogen worden gebouwd volgens de overige hier voorkomende bestemmingen;
  • b. de uitvoering en het materiaalgebruik van bouwwerken die mogen worden gebouwd volgens de overige hier voorkomende bestemmingen;
  • c. de situering van bomen en beplanting.
27.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.3.1 Verbod

Ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige cultuurhistorische waarden is het verboden, behoudens het bepaalde in lid 27.3.2, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van Burgemeester en wethouders op of in gronden met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' (de in lid 27.1 bedoelde gronden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het rooien van bomen en opgaande beplanting zoals hagen en heggen;
  • b. het aanbrengen van bomen en opgaande beplanting zoals hagen en heggen, anders dan in het kader van vervangende herplant en anders dan het aanbrengen van laanbegeleidende bomen ter plaatse van de binnen de bestemming 'Verkeer' opgenomen aanduiding 'specifieke vorm van groen – laanbeplanting';
  • c. het aanleggen of verharden van wegen, parkeergelegenheden, pleinen, paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het dempen en/of verleggen van watergangen;
  • e. het ontginnen, verlagen of afgraven, het ophogen of egaliseren van de bodem met meer dan 0,30 meter ten opzichte van de bestaande toestand.
27.3.2 Uitzondering op het verbod

Het in lid 27.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
27.3.3 Afwegingskader

De werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden zoals bedoeld in lid 27.3.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de schoonheid en ruimtelijke samenhang van het Beschermd Dorpsgezicht zoals omschreven in de aanwijzingsbesluiten. Hiertoe wordt advies ingewonnen bij een door Burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijk ter zake deskundige.

27.3.4 Strafbaarstelling

Overtreding van het verbod in lid 27.3.1 is een strafbaar feit.

Artikel 28 Waarde - Cultuurhistorie 2

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit.

28.2 Bouwregels

De aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op deze gronden dient voldoende aannemelijk te maken dat de cultuurhistorische waarden behouden zullen blijven.

28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het aanleggen) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en het ophogen van gronden;
  • b. het graven of dempen van waterpartijen en watergangen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd
28.3.2 Uitzondering

De onder 28.3.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, die

  • a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins, mogen worden uitgevoerd;
  • b. het normale onderhoud betreffen.

Artikel 29 Waarde - Ecologie

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige landschappelijke- en natuurwaarden.

29.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.2.1 Verbod

Het is verboden, behoudens het bepaalde in lid 29.2.2, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van Burgemeester en wethouders op of in gronden met de bestemming 'Waarde - Ecologie' (de in lid 29.1 bedoelde gronden) de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  • c. het wijzigen van de waterhuishouding of de grondwaterstand en/of het vergroten van de toe- en afvoer van water;
  • d. het draineren van gronden;
  • e. het graven, dempen of anderszins wijzigen en verbeteren van waterlopen.
29.2.2 Uitzondering op het verbod

Het in lid 29.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
29.2.3 Afwegingskader

De in lid 29.2 genoemde vergunning kan slechts worden verleend als blijkt dat de werken en werkzaamheden plaatsvinden in het kader van het beheer van de gronden en daarmee geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het in ecologisch opzicht waardevolle gebied. Burgemeester en wethouders dienen omtrent de aanvraag om de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te adviseren.

29.2.4 Strafbaarstelling

Overtreding van het verbod in lid 29.2.1 is een strafbaar feit.

Artikel 30 Waarde - Ecologie 2

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ecologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor :

  • a. het beschermen van de potentiële natuurlijke waarden en, waar mogelijk, het tot ontwikkeling brengen van de functie binnen de ecologische structuur;
  • b. het visueel bufferen van aangrenzende natuurlijke waarden door het niet toelaten van nieuwe bebouwing;
  • c. het behoud, beheer, herstel of de aanleg van kleinschalige landschapselementen.
30.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.2.1 Algemeen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
  • b. het aanleggen of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;
  • d. het bebossen van gronden;
  • e. het scheuren van grasland, voor zover betreft waardevolle graslandvegetaties;
  • f. het bemalen of draineren van gronden en het winnen van water of het anderszins verlagen van de grondwaterstand;
  • g. het graven en/of aanleggen van waterlopen.
30.2.2 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden als bedoeld in 30.2.1 zijn:

  • a. slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 20.8.1 genoemde waarden, belangen en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
30.2.3 Uitzonderingen

Het in 30.2.1 bepaalde is niet van toepassing voor:

  • a. werkzaamheden, normale onderhouds- en beheerswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. werken of werkzaamheden die noodzakelijk zijn ten behoeve van de ecologische structuur en/of waterhuishouding, de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap of natuur.

Artikel 31 Waterstaat - Primair water

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Primair water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishoudkundige doeleinden: het ontvangen, vasthouden, (tijdelijk) bergen en afvoeren van water, eventueel gecombineerd met infiltratie van water in de bodem en ondergeschikt de instandhouding en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • b. de bescherming en beheer van watergangen met de bijbehorende onderhoudsstroken;
  • c. (bestaande) (regen)waterbuffers;
  • d. bruggen, viaducten, ecoducten en andere kunstwerken;
  • e. overige oppervlaktewateren.
31.2 Bouwregels

Op de voor 'Waterstaat - Primair water' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van bruggen, viaducten en ecoducten maximaal 8 meter mag bedragen;
  • b. de (bouw)hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, maximaal 5 meter mag bedragen.
31.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
31.3.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waterstaat - Primair water' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren die de continuïteit van de waterhuishouding in gevaar kunnen brengen.

31.3.2 Uitzondering op het verbod

Het verbod als bedoeld in 31.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
31.3.3 Afwegingskader

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 31.3.1 zijn slechts toelaatbaar, mits geen onevenredige aantasting plaats vindt van het doelmatig functioneren van de watergang en vooraf schriftelijke advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de watergang.

Artikel 32 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

32.1 Bestemmingsomschrijving

voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, primair bestemd voor droogdalen, andere droogvallende open primaire wateren, beschermingszones en profiel van vrije ruimte van watergangen en primair water dat door natuurlijke verplaatsing zijn bedding kan verleggen.

32.2 Bouwregels

Op de voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd.

32.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in 32.2 , ten behoeve van het bouwen van bouwwerken binnen de beschermingszone mits:

  • a. het belang van de meanderzone niet onevenredig nadelig wordt aangetast;
  • b. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.

Burgemeester en wethouders winnen, alvorens af te wijken, advies in bij het waterschap.

32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
32.4.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. gesloten wegdek aan te leggen;
  • b. het bemalen draineren van gronden, het winnen, toevoeren, afdammen en stuwen van water;
  • c. het tot stand brengen en/of in exploitatie nemen van boor- en pompputten, parallelriolen, nutsvoorzieningen, transportleidingen en andere boven- en ondergrondse leidingconstructies;
  • d. het aanbrengen van boomsingels en hakhoutwallen, wijzigen van watergangen en uitvoeren afgravings- en ontgrondingswerkzaamheden anders dan normaal spitwerk, dieper dan 0,30 meter.
32.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in 32.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. van ondergeschikte betekenis zijn;
  • c. vallen binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
  • d. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
32.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 32.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien hierdoor geen onevenredige nadelige schade wordt of kan worden toegebracht aan de meanderzone en de aanwezige natuur- en landschapswaarden.

Artikel 33 Waterstaat- Waterlopen

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat- Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en), primair bestemd voor het beheer en onderhoud van de watergangen en/of retentievoorzieningen met de bijbehorende voorzieningen, zoals bermen en beschoeiing.

33.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in 33.1 zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde die ten dienste staan van de bestemming met een hoogte van maximaal 4 m.

33.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 33.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) mits het belang van de watergangen en/of retentievoorzieningen in voldoende mate is gewaarborgd. Hieromtrent wordt de beheerder van de watergang en/ of retentievoorziening gehoord.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 34 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 35 Algemene bouwregels

35.1 Berging en infiltratie van hemelwater
  • a. Bij het bouwen van bouwwerken op grond van het bepaalde in dit plan dient (op eigen terrein) te worden voorzien in een voorziening van voldoende omvang voor de berging en infiltratie van hemelwater afkomstig van de betreffende bebouwing en bijbehorende verhardingen. Er wordt voorzien in een voorziening van voldoende omvang indien de capaciteit is afgestemd op een neerslaggebeurtenis met een herhalingstijd van 1:100, gemiddeld klimaatscenario 2050, wat wil zeggen 80 mm, bij een buiduur van twee uur.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en daarmee toestaan dat een voorziening van voldoende omvang wordt gerealiseerd op een andere locatie dan op eigen terrein, mits:
    • 1. wordt aangetoond dat de voorziening redelijkerwijs niet op eigen terrein kan worden gerealiseerd;
    • 2. de alternatieve voorziening voor wat betreft dimensies ten minste voldoet aan het bepaalde onder a.
35.2 Parkeren
  • a. Bij het bouwen van bouwwerken op grond van het bepaalde in dit plan dient op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid te worden gerealiseerd en vervolgens in stand te worden gehouden.
  • b. Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid indien wordt voldaan aan de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' (december 2018).
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning maximaal 25% afwijken van het bepaalde onder a en b, mits:
    • 1. wordt aangetoond wordt dat de van toepassing zijnde norm niet haalbaar is;
    • 2. de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed.

Artikel 36 Algemene aanduidingsregels

36.1 geluidzone - industrie
36.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' gelden voor die gronden in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald de navolgende aanvullende regels.

36.1.2 Bouwregels geluidszone

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' is de bouw van een woning of een ander geluidsgevoelig gebouw zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder niet toegestaan, tenzij:

  • a. voor de betrokken woning of het betrokken gebouw een besluit tot vaststelling van een hogere grenswaarde is verleend vóór de vaststelling van dit inpassingsplan;
  • b. uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op enige gevel van de betrokken woning of het betrokken gebouw niet hoger zal zijn dan 50 dB(A).
36.2 geluidzone - vliegverkeer

Ongeacht het bepaalde in afzonderlijke bestemmingen mogen binnen de aanduiding 'geluidzone - vliegverkeer', ten behoeve van de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de geluidsbeslasting van het vliegverkeer, geen geluidsgevoelige bebouwing (woningen en andere geluidgevoelige gebouwen) worden opgericht.

36.3 luchtvaartverkeerzone
  • 1. in de als 'luchtvaartverkeerzone - 130 m' aangeduide gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 130 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van dit inpassingsplan;
  • 2. in de als 'luchtvaartverkeerzone - 140 m' aangeduide gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 140 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van dit inpassingsplan;
  • 3. in de als 'luchtvaartverkeerzone - 150 m' aangeduide gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 150 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van dit inspassingsplan;
  • 4. in de als 'luchtvaartverkeerzone - 160 m' aangeduide gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 160 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van dit inspassingsplan;
  • 5. in de als 'luchtvaartverkeerzone - 170 m' aangeduide gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 170 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van dit inpassingsplan;
  • 6. in de als 'luchtvaartverkeerzone - 180 m' aangeduide gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 180 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van dit inpassingsplan;
  • 7. in de als 'luchtvaartverkeerzone - 190 m' aangeduide gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 190 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van dit inpassingsplan;
  • 8. in de als 'luchtvaartverkeerzone - 200 m' aangeduide gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 200 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van dit inpassingsplan.
36.4 milieuzone - erosie
36.4.1 Aanduidingsomschrijving
  • 1. het doel van de aanduiding 'milieuzone - erosie'is het bestrijden en voorkomen van:
    • a. bodemerosie en wateroverlast;
    • b. het verloren gaan van het voortbrengend vermogen van de bodem;
    • c. de aantasting van het grondwaterpakket.
  • 1. er verwezenlijking van het onder 36.4.1. beschreven doel wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 8, het volgende beleid gevoerd:
    • a. de gebieden met een agrarische of natuurbestemming vervullen tevens een functie ten behoeve van de bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast. Indien de belangen van deze functie worden bedreigd door bepaald landbouwkundig gebruik of natuurbeheer, geniet de functie ten behoeve van de bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast prioriteit en dient het landbouwkundig gebruik en natuurbeheer te worden afgestemd op de bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast. Hierbij mogen de landbouwkundige functie en de natuurfunctie niet meer dan noodzakelijk worden beperkt.
    • b. binnen het differentiatievlak "erosie" wordt uitvoering gegeven aan de maatregelen, opgenomen in het convenant “versterking aanpak bodemerosie en wateroverlast 2000", of een daarvoor in de plaats tredend beleidskader, alsmede aan de uit dit convenant voortvloeiende Erosieverordening van het Hoofdproductschap voor de akkerbouw (HPA), of een daarvoor in de plaats tredend beleidskader, en de Keur van het Waterschap.
    • c. gestreefd wordt naar handhaving of totstandkoming van een zodanige inrichting op de betreffende hellende terreinen, dat gebruik, beheer en exploitatie mede gericht zijn op het bestrijden en voorkomen van bodemerosie en wateroverlast. Daarbij genieten de meer brongerichte teelt- en natuurtechnische maatregelen voorzieningen de voorkeur; civieltechnische voorzieningen worden alleen aangelegd, wanneer teelt- en natuurtechnische voorzieningen niet toereikend zijn.
36.4.2 Gebruik van de gronden anders dan voor bebouwing

Onder verboden gebruik wordt ten minste verstaan het gebruik van de grond voor:

  • 1. het geheel of gedeeltelijk egaliseren of slechten van aanwezige graften;
  • 2. het in hun functioneren belemmeren of aantasten van aanwezige natuurlijke of kunstmatige waterbuffers (inclusief aan- en afvoervoorzieningen).
36.4.3 Werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor een aanlegvergunning is vereist

Voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden geldt:

  • a. Het is verboden binnen de aanduiding 'milieuzone - erosie', zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van Burgemeester en Wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het rooien van opgaande begroeiing op graften en landschapselementen (zoals groenstroken, grasbanen, bermen en hagen);
    • 2. het ophogen of egaliseren van in het landschap aanwezige laagten;
    • 3. het afgraven van grond, indien door de afgraving de kans op bodemerosie en/of wateroverlast toeneemt;
    • 4. het aanleggen van een waterbuffer groter dan 100 m²;
    • 5. het aanbrengen van verhardingen op gronden steiler dan 10%.
  • b. het bepaalde onder a. is niet van toepassing voor:
    • 1. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
    • 2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
    • 3. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
    • 4. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, vrijstelling of anderszins mogen worden uitgevoerd;
    • 5. werken of werkzaamheden in het kader van de erosiebestrijding.

  • c. de werken of werkzaamheden als bedoeld in dit lid, onder a.. zijn slechts toelaatbaar, indien:
    • 1. door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in 36.4.1 genoemde waarden, belangen en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.
    • 2. voor de desbetreffende percelen een bedrijfserosieplan concorm de Erosieverordening HPA is opgesteld.
36.5 milieuzone - geurzone

Op de gronden gelegen ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geurzone' is het niet toegestaan geurgevoelige bouwwerken op te richten.

 

36.6 milieuzone - gezoneerd bedrijventerrein
36.6.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'milieuzone - gezoneerd bedrijventerrein' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een gezoneerd bedrijventerrein.

36.6.2 Specifieke gebruiksregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere besluitvlakken zijn geluidzoneringplichtige inrichtingen ter plaatse van het besluitsubvlak 'milieuzone - gezoneerd bedrijventerrein' toegestaan.

36.7 milieuzone - rijksbufferzone

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - rijksbufferzone' zijn mede bestemd voor behoud van het open landschap en ruimte voor recreatie. In dit kader is het verboden om grootschalige bebouwing op te richten zoals glastuinbouw, gebouwen ten behoeve van intensieve veehouderij en grootschalige recreatieve voorzieningen.

36.8 overige zone - ecologische hoofdstructuur
36.8.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische hoofdstructuur’ dienen de gronden voor instandhouding en versterking van de samenhang tussen abiotische (niet-levende natuur) en biotische (levende natuur) aanwezige kenmerken.

36.8.2 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden om de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische hoofdstructuur' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te laten voeren:

  • a. Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels en bestaande drainage.
  • b. Het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen.
36.8.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in 36.8.2 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. van ondergeschikte betekenis zijn;
  • c. vallen binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
  • d. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
36.9 overige zone - reserveringszone Buitenring Parkstad Limburg
36.9.1 Overige zone - reserveringszone Buitenring Parkstad Limburg

Op gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - reserveringszone Buitenring Parkstad Limburg' mag ongeacht het bepaalde in de betreffende bestemming, geen bebouwing worden opgericht.

36.9.2 Uitzonderingen
  • a. tijdelijke bouwwerken;
  • b. bouwwerken als bedoeld in artikel 2.15f van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
36.10 veiligheidszone - leiding
36.10.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd en mogen de reeds bestaande kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten voor wat betreft bouw- en goothoogte en bebouwingspercentage niet worden uitgebreid.

36.10.2 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning toestemming verlenen af te wijken van het bepaalde in '36.10.1'met dien verstande dat:

  • a. Het betreffende (beperkt) kwetsbare object niet wordt gerealiseerd dan wel uitgebreid binnen de plaatsgebonden risicocontour (10-6);
  • b. indien sprake is van een toename van het groepsrisico, daarover een verantwoording van het groepsrisico plaatsvindt.
36.11 veiligheidszone - lpg 1

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg 1' mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn dan wel opgericht worden. Voor beperkt kwetsbare objecten kan een (bestuurlijke) afweging worden gemaakt op grond waarvan deze dan wel binnen de aanduiding aanwezig mogen zijn.

36.12 veiligheidszone - lpg 2

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg 2' leidt de aanwezigheid van een lpg-tankstation tot inachtname van een aandachtsgebied voor groepsrisico. Binnen dit gedeelte van het plangebied wordt géén bouw of vestiging van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten voorzien en daarnaast wordt door de hoogte van het groepsrisico de oriënterende waarde niet overschreden. Hierdoor bestaat er vanuit het groepsrisico geen belemmering voor de ruimtelijke besluitvorming.

36.13 vrijwaringszone - straalpad
  • a. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor een straalverbinding;
  • b. In afwijking van het in dit plan bepaalde voor de binnen het plan voorkomende bestemmingen, mag niet hoger worden gebouwd dan 20 meter ten opzichte van het maaiveld.
  • c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in het tweede lid voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits daarmee de werking van c.q. het belang van instandhouding van het straalpad niet in overwegende mate wordt geschaad en daarover vooraf advies wordt gevraagd aan de beheerder van de straalverbinding.
36.14 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
36.14.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd en mogen de reeds bestaande kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten voor wat betreft bouw- en goothoogte en bebouwingspercentage niet worden uitgebreid.

36.14.2 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning toestemming verlenen af te wijken van het bepaalde in artikel 36.14.1 met dien verstande dat:

  • a. Het betreffende (beperkt) kwetsbare object niet wordt gerealiseerd dan wel uitgebreid binnen de plaatsgebonden risicocontour (10-6);
  • b. indien sprake is van een toename van het groepsrisico, daarover een verantwoording van het groepsrisico plaatsvindt.
36.15 vrijwaringszone - weg
36.15.1 Vrijwaringszone

Op gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg' mag ongeacht het bepaalde in de betreffende bestemming, geen bebouwing worden opgericht.

36.15.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 36.15.1 mits vooraf de wegbeheerder is gehoord.

Artikel 37 Algemene afwijkingsregels

 Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de regels voor de afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%, met dien verstande dat de afwijking niet mag worden verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 38 Algemene wijzigingsregels

  • a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
    • 1. functieaanduidingen van de verbeelding verwijderen of intekenen;
    • 2. grenzen van bestemmingsvlakken en van functieaanduidingen op de verbeelding zodanig wijzigen, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 3 meter worden verschoven;
    • 3. de bestemmingsvlakken voorzien van nieuwe functieaanduidingen;
    • 4. de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas', 'Leiding - Riool' en 'Leiding - Water' zodanig wijzigen door de bestemmingsvlakken aan te passen, toe te voegen en/of te verwijderen.
  • b. Van de onder a. genoemde wijzigingsbevoegdheden kan slechts gebruik worden gemaakt indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de waarden, die het plan beoogt te beschermen, worden niet onevenredig geschaad;
    • 2. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de binnen de plangrens liggende gronden en de aanliggende gronden worden niet onevenredig geschaad;
    • 3. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid zijn aangetoond.
  • c. Van de onder a4. genoemde wijzigingsbevoegdheid kan slechts gebruik worden gemaakt indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
    • 1. voor het aanpassen als de leiding niet is verwijderd, mits:
      • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
      • er voldaan blijft worden aan de minimale toetsingsafstanden;
      • vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder(s);
    • 2. voor het toevoegen van nieuwe leidingen, mits:
      • er voldaan wordt aan de minimale toetsingsafstanden;
      • vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder(s);
    • 3. voor het definitief verwijderen van leiding:
      • vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder(s).

Artikel 39 Algemene procedureregels

39.1 Procedures
39.1.1 Nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:

  • a. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende zes weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
  • b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;
  • c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
  • d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
  • e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
39.1.2 Afwijkingsbevoegdheid

Bij een afwijking van het inpassingsplan op basis van een afwijkingsbevoegdheid die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

39.1.3 Wijzigingsbevoegdheid

Bij een wijziging van het inpassingsplan op basis van een wijzigingsbevoegdheid die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding de procedure als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

39.2 Voorwaarden

Alvorens tot afwijking dan wel wijziging van het inpassingsplan als bedoeld in respectievelijk artikel 39.1.2 en 39.1.3 te besluiten, dient in voorkomend geval aangetoond te zijn, dat:

  • a. sectorale aspecten, zoals geluid, bodem, lucht, water en flora & fauna geen belemmering opleveren, c.q. dat de daarvoor geldende normen niet zullen worden overschreden;
  • b. afwijking of wijziging vanuit het oogpunt van externe veiligheid verantwoord is;
  • c. in voldoende mate kan worden voorzien in parkeergelegenheid (op eigen terrein).

Artikel 40 Overige regels

40.1 Verhouding met gemeentelijke bestemmingsplannen en provinciale inpassingsplannen
40.1.1 Partiële herziening van bestemmingsplannen en inpassingsplannen

Voor gronden waarvoor in dit plan geen enkelbestemming is opgenomen of enkel de gebiedsaanduidingen 'overige zone - reserveringszone Buitenring Parkstad Limburg' en 'vrijwaringszone - weg', worden de bestemmingsplannen en inpassingsplannen die zijn genoemd in lid 40.1.2 op de volgende wijze partieel herzien:

  • a. De verbeeldingen van de betreffende bestemmingsplannen en inpassingsplannen worden als volgt herzien:
  • b. De regels van de betreffende bestemmingsplannen en inpassingsplannen worden als volgt herzien:
    • 1. aan de regels wordt de regeling toegevoegd zoals opgenomen in artikel 36.9 van dit inpassingsplan; indien in een bestemmingsplan of inpassingsplan al een regeling is opgenomen voor de zone voor de Buitenring Parkstad Limburg wordt die regeling vervangen door de regeling zoals opgenomen in artikel 36.9 van dit inpassingsplan;
    • 2. aan de regels wordt de regeling toegevoegd zoals opgenomen in artikel 36.15 van dit inpassingsplan; indien in een bestemmingsplan of inpassingsplan al een regeling is opgenomen voor de zone rond de Buitenring Parkstad Limburg wordt die regeling vervangen door de regeling zoals opgenomen in artikel 36.15 van dit inpassingsplan;
    • 3. voor het overige blijven de regels van de betreffende bestemmingsplannen en inpassingsplannen ongewijzigd van toepassing.
40.1.2 Bestemmingsplannen en inpassingsplannen die partieel worden herzien

De partiële herziening die is geregeld in lid 40.1.1 heeft betrekking op de volgende bestemmingsplannen en inpassingsplannen:

Naam   Vastgesteld  
Buitengebied Schinnen   2013-03-14  
Bedrijventerrein De Horsel   2010-06-15  
Buitengebied Nuth   2015-03-24  
Buitengebied Heerlen   2019-11-27  
Buitengebied gem Brunssum   2013-09-11  
Haefland Rode Beek   2013-06-11  
Thematische herziening archeologie   2015-12-01  
Bedrijventerrein Rode Beek   2020-04-14  
Bedrijventerrein Rode Beek   2019-03-11  
Woonkernen 2013   2013-06-20  
Oostflank   2021-11-02  
Bedrijventerrein Brunssum   2013-09-11  
Schutterspark Brunssum   2010-05-19  
Renaturering Rode Beek   2013-09-10  
Facet bestemmingsplan Archeologie   2016-12-01  
Buitengebied Noord-West   2013-03-28  
Nieuwenhagen Lichtenberg   2013-06-27  
Industrieterrein Abdissenbosch   2013-06-27  
Parkheide/ Waubach Noord   2007-04-03  
Grote Boslocatie   2008-08-12  
Kerkrade Noord   2010-12-15  
Buitengebied Kerkrade   2017-11-23  
Eijkhagenbos   2013-06-27  
Anstelvallei   2016-02-24  
Kerkrade West IV   2014-09-24  
Hendrik en omgeving   1981-06-02  
Buitenring Parkstad Limburg 2012   2015-03-11  
Herziening PIP BPL optimalisatie Kranenpool Brunssum   2016-03-18  
40.2 Voorrangsregels
40.2.1 Strijdigheid belangen
  • a. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, krijgt het belang van de dubbelbestemming voorrang.
  • b. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 36, krijgt het belang van de aanduiding voorrang.
  • c. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een dubbelbestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 36, geldt de meest beperkende regeling.
40.2.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen

Voor zover de belangen van dubbelbestemmingen conflicteren en het naleven van de belangen die gediend zijn door de bij dat conflict betrokken dubbelbestemmingen, niet mogelijk is, wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:

  • d. Leiding - Gas;
  • e. Leiding - Hoogspanning;
  • f. Leiding - Riool;
  • g. Leiding - Water;
  • h. Leiding - Leidingenstrook;
  • i. Waarde - Archeologie en Waarde - Archeologie 3;
  • j. Waarde - Cultuurhistorie en Waarde - Cultuurhistorie 2;
  • k. Waarde - Ecologie;
  • l. Waterstaat - Waterstaatkundige functie
  • m. Waterstaat - Waterlopen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 41 Overgangsrecht

41.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
41.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen éénmalig in afwijking van lid 41.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.

41.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Het bepaalde in lid 41.1  is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd zijn met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

41.4 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

41.5 Strijdig gebruik
  • a. Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in lid 41.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • b. Indien het gebruik, bedoeld in lid 41.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
41.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in lid 41.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 42 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het Veegplan Buitenring Parkstad Limburg 2023'.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van Provinciale Staten van Limburg, gehouden op 5 april 2024.