direct naar inhoud van Regels
Plan: Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum
Status: ontwerp
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9931.PIPGOW-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het inpassingsplan Provinciaal Inpassinsplan Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum met identificatienummer NL.IMRO.9931.PIPGOW-ON01 van de provincie Limburg.

1.2 inpassingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanduidingsvlak

Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.

1.6 achtererf

Erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.7 agrarisch bedrijf

Een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (met inbegrip van houtteelt) en/of het houden van dieren niet zijnde gebruiksgerichte paardenhouderijen, kennels en dierenassiels.

1.8 agrarisch grondgebruik

Grondgebruik door agrarische bedrijven.

1.9 ambacht

Het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en installeren van goederen.

1.10 archeologische waarde

Waarde die bestaat uit de aanwezigheid van een bodem-archief alsmede uit bovengrondse archeologische en cultuurhistorische waarde met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang is en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigt;

1.11 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingsoppervlakte

De oppervlakte tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

1.13 bebouwingspercentage

Een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.14 bedrijf

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij eventueel productiegebonden detailhandel plaats vindt, beroepen aan huis daaronder niet begrepen.

1.15 bedrijf aan huis

Het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het beroep aan huis, gericht op consumentenverzorging geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat als deze in een woning en bijgebouwen wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.

1.16 bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein slechts bestemd voor (het gezin van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.

1.17 beperkt kwetsbaar object

Een object waarvoor ingevolge artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.18 beroep aan huis

Het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of qua aard en omvang hiermee gelijk te stellen gebied, waarbij de aard en de omvang van de activiteiten zodanig is dat deze in een woning of in een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend en de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd; hieronder wordt niet begrepen de uitoefening van prostitutie.

1.19 bestaand
  • Bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig of wordt gebouwd op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • Bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan of het betreffende planonderdeel inwerking is getreden;
1.20 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.21 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.22 bevoegd gezag

Burgemeester en wethouders van de gemeente waar de activiteit plaatsvindt, tenzij gedeputeerde staten bevoegd gezag zijn op grond van artikel 3.3, eerste lid, Besluit omgevingsrecht.

1.23 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.24 bijgebouw

Enn gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat ten dienste staat van dat hoofdgebouw;

1.25 bosbouwkundige waarde

De aan een gebied toegekende waarde vanwege zijn houtproductiefunctie in samenhang met een natuur-, landschappelijke en/of recreatieve functie.

1.26 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.27 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.28 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond maar met uitzondering van zolder en kelder;

1.29 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.30 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.31 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.32 brutovloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc en met uitzondering van gebouwde (ondergrondse of half verdiept gelegen) parkeervoorzieningen.

1.33 bulk

Onverpakte lading of los gestorte, niet per stuk verpakte lading.

1.34 calamiteitenweg

Een weg of verhard oppervlak die bedoeld en geschikt is als ontsluiting voor nood- en hulpdiensten (waarbij te denken is aan o.a. ambulances en brandweerwagens).

1.35 camping

Terrein of plaats waarop gelegenheid wordt gegeven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen.

1.36 chalet

Een gebouw dat in zijn geheel kan worden verplaatst en is bestemd voor recreatief (nacht)verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.37 containerteelt

Het kweken van planten/bomen in potten op een gesloten bed-ondergrond of een open bed-ondergrond met drainage.

1.38 cultuurhistorische waarde

De aan een gebied of opstal toegekende waarde met betrekking tot de kenmerken van het gebruik dat de mens in de loop der geschiedenis van grond en gebouwen heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het wegen- en slotenpatroon, de verkavelingsstructuur of de architectuur; onder cultuurhistorische waarden worden mede verstaan de archeologische waarden ;

1.39 dagrecreatie

Recreatief gebruik niet zijnde verblijfsrecreatie, dat in de openlucht plaatsvindt, geschiedt tussen zonsopgang en zonsondergang en in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, hieronder wordt in ieder geval verstaan: verwijlen, wandelen, fietsen, paardrijden of kanoën.

1.40 dagrecreatief medegebruik 1

Een dagrecreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.41 dagrecreatief medegebruik 2

Tijdelijk medegebruik van weiland, akkerbouwgrond of onbebouwde agrarische grond voor kleinschalige dagrecreatie, waaronder kleinschalige recreatieve luchtvaart ten behoeve van luchtballonvaren en ultralights.

1.42 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor de verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van goederen aan in hoofdzaak personen die deze zaken kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.43 dienstverlening

Een kantoor of bedrijf met een publieksgerichte functie dat in hoofdzaak is gericht op het ter plaatse bedrijfsmatig verlenen van diensten aan of ten behoeve van bedrijven/personen, zoals een voorlichtings-, advies-, reis- en uitzendbureau, een makelaars- en/of verzekeringskantoor of bank, of een bedrijf dat is gericht op het beroepsmatig uitoefenen van bedrijvigheid gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, zoals bijvoorbeeld een kapsalon, pedicure of schoonheidssalon.

1.44 dijk

Opgeworpen aarden wal op het land al dan niet met stenen of asfalt bedekt die beveiliging biedt tegen overstroming.

1.45 drempel

Scheiding tussen geulen in de vorm van een grondlichaam die als doel heeft het (grond)water beter vast te houden waardoor grondwaterstandsverlagingen zoveel mogelijk worden beperkt.

1.47 ecologische voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwaarden, zoals houtsingels, faunapassages, faunaduikers, wildrasters, nestkasten en kleinschalige natuurontwikkeling.

1.48 enkelbestemming

De bestemming “Agrarisch met waarden”, “Bedrijventerrein - 1”, “Bedrijventerrein - 2”, “Gemengd - Kasteelterrein”, “Natuur”, “Recreatie”, “Recreatie - Jachthaven”, “Verkeer”, “Water - 1”, "Water - 2" of “Wonen".

1.49 escortbedrijf

Het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

1.50 evenementen

Een tijdelijke activiteit (in de openlucht) dan wel in tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, vermaak, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden.

1.51 faunapassage

Oversteekvoorziening voor diersoorten.

1.52 gassenhandel

Gasdepot met gasoverslag- en/of gasafvul faciliteiten.

1.53 gebiedskwaliteit

gebiedskwaliteit is opgebouwd uit vier, onderling samenhangende, aspecten:

landschappelijke structuur

de wijze, waarop de totstandkominggeschiedenis van een gebied afleesbaar is in de huidige situatie

landschappelijke elementen

de intrinsieke waarde van samenhangende ecologische en groenstructuren en watersystemen en de visuele waarde van de (afwisseling) van groene en gebouwde kwaliteiten.

verkavelingstructuur/bebouwingsstructuur

de wijze waarop de ruimte in een gebied letterlijk geordend is: open/gesloten, de verdeling van bebouwd/onbebouwd, de functionele verdeling en de herkenbaarheid van de ruimtelijke structuur

functionele structuur

de kwaliteit van de gebouwde omgeving, zowel de kwaliteit van de elementen op zich, als de kwaliteit van de onderlinge samenhang en de relatie met andere kwaliteitsaspecten.

1.54 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.55 geluidsgevoelige objecten

Woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.56 geluidwerende voorzieningen

Voorzieningen ter reductie van de geluidbelasting, zoals geluidswallen, geluidscherm en daarmee naar aard en omvang vergelijkbare bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.57 gemotoriseerd verkeer

Motorvoertuigen zoals bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, zoals geldend op het moment van vaststelling van het plan.

1.58 gevaarlijke stoffen

Stoffen die door hun intrinsieke eigenschappen of de omstandigheden waaronder ze voorkomen gevaar, schade of ernstige hinder voor mens, dier of milieu kunnen veroorzaken, zoals ontplofbare stoffen en voorwerpen, samengeperste, vloeibaar gemaakte of onder druk opgeloste gassen,. brandbare vloeistoffen, brandbare vaste stoffen, voor zelfontbranding vatbare stoffen, stoffen die bij aanraking met water brandbare gassen ontwikkelen, stoffen die de verbranding bevorderen, organische peroxiden,. giftige stoffen, infectueuze stoffen en bijtende stoffen.

1.59 groenvoorziening

(Bos)parken, plantsoenen, erfbeplanting, wegbeplanting, landschapselementen, bosschages en daarmee gelijk te stellen beplantingsvormen.

1.60 grondgebonden agrarisch bedrijf

Een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering volledig of nagenoeg volledig is gericht op het gebruik van grond als productiemiddel.

1.61 groothandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellinen of personen voor de aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.62 hagelnetten

Netten op palen ter bescherming van de gewassen en vruchten die in het voorjaar worden geplaatst en na de oogst weer worden weggehaald.

1.63 havengebonden bedrijven

Bedrijven met een havenafhankelijke bedrijfsactiviteit en bedrijven die voor hun aan- en/of afvoer van goederen afhankelijk zijn van het vervoer over water.

1.64 havengerelateerde bedrijven

Bedrijven met een bedrijfsactiviteit die afhankelijk is van en/of die gericht is op een havengebonden bedrijf.

1.65 hoofdgebouw

Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.66 hoogwaterveiligheidsmaatregelen

De hoogwatergeul Ooijen, de hoogwatergeul Wanssum, de reactivering van de Oude Maasarm, de in het plan voorziene waterstaatkundige werken en civieltechnische (kunst)werken.

1.67 hoogwatervluchtplaats

Een verhoging in het landschap of een speciaal versterkt gebouw welke niet onderloopt tijdens een overstroming.

1.68 horeca

Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.69 inrichting

inrichting zoals omschreven in artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer.

1.70 jachthaven

Een haven waar bedrijfsmatig voor pleziervaartuigen ligging, berging en onderhoud wordt geboden met bijbehorende voorzieningen, waaronder sanitaire voorzieningen, een havenkantoor en verenigingsruimten.

1.71 kade

Lage dijk in het binnenland die voorkomt dat laaggelegen polders door binnenwateren worden overstroomd.

1.72 kampeermiddelen
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een tourcaracan;
  • b. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;

één en ander voorzover de onder a. en b. bedoelde onderwerpen onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn in- of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.73 kantoor

Een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard;

1.74 kantooractiviteiten

Activiteiten die in overwegende mate bestaan uit administratieve werkzaamheden, dan wel werkzaamheden die worden uitgevoerd uit hoofde van juridische, bancaire, ontwerptechnische of hiermee vergelijkbare dienstenverlenende beroepsgroepen, dan wel werkzaamheden welke verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen of hiermee vergelijkbare instellingen, zonder dat er sprake is van een baliefunctie.

1.75 kwetsbaar object

Een object waarvoor ingevolge artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.76 landschappelijke waarde

De aan een gebied toebehorende waarde die wordt gekenmerkt door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur ter plaatse van het waarneembare deel van het aardoppervlak van dat gebied.

1.77 langzaam verkeer

Voetgangers en niet-gemotoriseerd verkeer.

1.78 lawaaisport

Een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingsgeluid wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de schuttersgilden, de autosport, motorsport, modelvliegsport, de schietsport met behulp van vuurwapens, de jachtsport wordt hier niet onder begrepen.

1.79 ligplaats

Plaats die ingericht is om schepen te doen afmeren.

1.80 maaiveld

De bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat waar sprake is van een hellend of ongelijk maaiveld onder het "aangrenzende maaiveld" wordt verstaan het maaiveld dat grenst aan de voorgevel van een gebouw.

1.81 natuurlijke waarden

De aan een gebied toegekende waarde, die bepaald wordt door het voorkomen van bodemkundige, hydrologische en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in samenhang

1.82 nevenactiviteit

Een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht ondergeschikt is aan de ingevolge dit plan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel.

1.83 normale onderzoekswerkzaamheden

Werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.

1.84 oeververbinding

Bouwwerk voor het oversteken van water.

1.85 omputlocatie

Het opvullen van de vrijkomende ruimte van ter plaatse gewonnen grondstoffen met overtollige grond.

1.86 ondergeschikte bouwdelen

Onderdelen van een hoofdgebouw die in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw en bijgebouwen, zoals erkers, ingangpartijen, luifels, schoorstenen en antennes.

1.87 ondersteunende kampeervoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het gebruik van kampeermiddelen, zoals watertappunten, sanitairgelegenheid en daarmee naar aard en omvang vergelijkbare bouwwerken.

1.88 ondersteunende recreatieve voorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van dagrecreatief medegebruik 1, zoals wegwijzers, informatieborden, zitbanken, markeerpalen, stapstenen, vlonderpaden, voetgangersbruggetjes en daarmee naar aard en omvang vergelijkbare voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.89 ontsluitingsweg

Weg die uitsluitend dient om toegang te geven tot een (bouw-)perceel gelegen aan die weg, waaronder begrepen in- en uitritten.

1.90 opslag

Het bedrijfsmatig opslaan en verpakken en verhandelen van goederen, niet zijnde detailhandel.

1.91 overslag

Handelingen, zoals (be)laden, lossen, overladen, hevelen en daarmee naar aard en omvang vergelijkbare handelingen, al dan niet op pneumatische of mechanische wijze, bijvoorbeeld kranen, transportbanden, leidingen.

1.92 peil

Onder het peil wordt verstaan:

  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan de weg grens: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor bruggen: NAP;
  • d. indien in of op het water wordt gebouwd (met uitzondering van bruggen): het stuwpeil van de Maas;
  • e. voor bouwwerken op bruggen, viaducten, waterkeringen en taluds: de hoogte van het wegdek;
  • f. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein dat het bouwwerk omgeeft (maaiveld).
1.93 rijstrook

Een strook van de weg, welke voldoende plaats biedt aan een enkele rij rijdende motorvoertuigen op meer dan drie wielen, daaronder niet begrepen, op- en afritten en invoegstroken.

1.94 risicovolle bedrijven
  • a. Een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
  • b. Een inrichting waarvoor krachtens een artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer vastgestelde algemene maatregel van bestuur regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/of het gebruik van gevaarlijke stoffen.
1.95 riviergebonden activiteiten

De aanleg of wijziging van waterstaatkundige werken, de realisatie van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart, de realisatie en het beheer van natuurterreinen, de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met waterrecreatie zijn verbonden en de winning van oppervlaktedelfstoffen.

1.96 seksinrichting

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijke inrichtingen.

1.97 Staat van Bedrijfsactiviteiten

De als bijlage opgenomen lijst, behorende bij deze regels, waarin vormen van gebruik anders dan wonen, zijn aangegeven, ingedeeld in categorieën van toenemende hinder.

1.98 Staat van Horeca activiteiten

De als bijlage opgenomen lijst, behorende bij deze regels, waarin vormen van horeca zijn ingedeeld in categorieën van toenemende hinder.

1.99 tankcontainer

Een intermodale container voor het vervoer van vloeistoffen, gassen en poeders in bulk, met uitzondering van gevaarlijke stoffen.

1.100 traditioneel schieten

Door schutterijen of schuttersgilden schieten met buksen ofwel geweren vanaf een vaste standplaats op een stilstaand doel in de buitenlucht en daarmee verwante ondergeschikte activiteiten. Tevens vallen onder het traditioneel schieten daarmee verwante evenementen en ondergeschikte activiteiten.

1.101 transport

Het bedrijfsmatig vervoeren van goederen en/of personen.

1.102 verbeelding

De verbeelding van het plan.

1.103 verkeersvoorzieningen

Voorzieningen ter geleiding van het verkeer en een verkeersveilig gebruik van de (vaar-)weg, zoals verlichtingsarmaturen, bewegwijzering, VRI-installaties en daarmee naar aard en omvang vergelijkbare bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.104 volumineuze detailhandel

Detailhandel die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling, waaronder wordt begrepen:

  • a. detailhandel in auto’s en de ter plaatse te verhandelen en hiermee direct samenhangende artikelen zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen;
  • b. detailhandel in boten, caravans en landbouwwerktuigen en de ter plaatse te verhandelen en hiermee direct samenhangende artikelen zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen, alsmede detailhandel in grove bouwmaterialen en brand/explosiegevaarlijke stoffen;
  • c. detailhandel in meubels, vloeren, keukens, sanitair, zonwering, verlichting en hiermee vergelijkbare artikelen ten behoeve van woninginrichting en de ter plaatse te verhandelen en hiermee direct samenhangende artikelen zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen;
  • d. detailhandel in volumineuze goederen ten behoeve van de buiteninrichting zoals tuinartikelen, vijvers, zwembaden en hiermee vergelijkbare artikelen en de ter plaatse te verhandelen en hiermee direct samenhangende artikelen zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen;
  • e. detailhandel in bouwmaterialen (bouwmarkten) en de ter plaatse te verhandelen en hiermee direct samenhangende artikelen zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen.
1.105 voorerf

Gedeelte van een erf dat aan de voorkant van het hoofdgebouw is gelegen.

1.106 voorgevelrooilijn

De voorgevelrooilijn is:

  • a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  • b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
1.107 voorzieningen van openbaar nut

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse afvalvoorzieningen, bovengrondse afvalvoorzieningen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten, plus voorzieningen voor warmte- en koudeopslag of voorzieningen van soortgelijke aard met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.108 waterhuishoudkundige voorzieningen

Boven- en ondergrondse voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan voorzieningen als duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten en dergelijke.

1.109 waterkering

Dijk, kade en naar aard vergelijkbaar werk dat beveiliging biedt tegen overstroming.

1.110 waterschap

Waterschap Peel en Maasvallei.

1.111 waterstaatkundige werken

Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houdend met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.

1.112 weg

Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen of trambanen zijnde, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken, voorzieningen van openbaar nut, alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.113 woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden c.q. een daarmee gelijk te stellen samenhangende groep van personen, die gebruik maken van voor bewoning gemeenschappelijke voorzieningen, zoals keuken, toilet en douche.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de bouwperceelsgrens

Tussen de bouwperceelsgrens en enig punt van het betreffende bouwwerk, waarvan de afstand het kortst is.

2.2 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het betreffende bouwwerk, waarvan de afstand het kortste is.

2.3 de bouwdiepte van een bouwwerk

Vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte bouwdelen van het bouwwerk.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de minimum bouwhoogte van de onderkant van een brug

Vanaf het peil tot aan de onderkant van de brug ter plaatse van het midden van de overspanning.

2.6 de brutovloeroppervlakte van een gebouw

De bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. behoud, ontwikkeling en versterking van:
    • 1. de landschappelijke waarden;
    • 2. de natuurwaarden;
    • 3. de cultuurhistorische waarden;
  • c. dagrecreatief medegebruik 2;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • f. voorzieningen van openbaar nut;
  • g. waterlopen;
  • h. ecologische voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • i. ontsluitingswegen;
  • j. verkeersvoorzieningen;
  • k. parkeervoorzieningen;
  • l. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met een maximum hoogte van 2 m.

3.3 Nadere eisen
  • a. ten aanzien van het bepaalde in artikel 3.2 kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen ten aanzien van:
    • 1. de aard, bouwhoogte en de situering van erfafscheidingen;
    • 2. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;

een en ander op basis van een landschappelijke inrichtingsplan gericht op de ontwikkeling en versterking van natuurwaarden en landschappelijke waarden;

  • b. De onder a genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
    • 1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde cultuurhistorische en landschappelijke inpassing en
    • 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en
    • 3. ter verbetering van de gebiedskwaliteit.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanwezige functie moet op eigen terrein worden voorzien in:

  • a. voldoende parkeergelegenheid;
  • b. infiltratie van hemelwater.
3.4.2 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden, gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens
    • 1. voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik of
    • 2. tijdelijk opslag van geoogste producten met een maximum van drie maanden.
  • b. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers;
  • c. het gebruik van gronden voor detailhandel;
  • d. het gebruik van gronden voor niet-agrarische activiteiten op een agrarisch bedrijf, anders dan genoemd in artikel 3.1;
  • e. het gebruik van gronden voor het bewerken van agrarische producten van derden;
  • f. het gebruik van gronden voor containerteelt;
  • g. het gebruik ten behoeve van horecadoeleinden;
  • h. het uitoefenen van nevenactiviteiten;
  • i. het gebruik van hagelnetten;
  • j. de opslag van gevaarlijke stoffen;
  • k. de uitoefening van een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • l. een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid
3.5.1 Wijziging van 'Agrarisch met waarden naar 'Recreatie'

Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Agrarisch met waarden' ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone – wijzigingsgebied 1' wijzigen naar 'Recreatie', waarbij in plaats van artikel 8.1 sub a en b de gronden bestemd zijn voor verblijfsrecreatie in de vorm van chalets, mits:

  • a. het aantal chalets ter plaatse niet meer bedraagt dan 90;
  • b. een chalet uit maximaal 1 bouwlaag bestaat;
  • c. er geen chalets worden geplaatst binnen 1,5 meter afstand van de gronden met de bestemming 'Waterstaat - Waterkering';
  • d. voorzien is in een toereikende landschappelijke inpassing;
  • e. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij Rijkswaterstaat en het Waterschap;
  • f. op eigen terrein voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid;
  • g. de noodzaak voor de bestemmingswijziging voldoende is aangetoond;
  • h. er geen sprake is van milieu hygiënische belemmeringen ten aanzien van de bestemmingswijziging;
  • i. door de wijziging van van de bestemming de belangen van derden (waaronder begrepen de bedrijfsvoering van bestaande bedrijven in de omgeving) niet onevenredig wordt belemmerd;
  • j. met uitzondering van artikel 8.1 sub a en sub b de regels van de bestemming 'Recreatie' voor het overige onverkort van toepassing zijn, met dien verstande dat de regels waarin expliciet verwezen wordt naar recreatiewoningen niet van toepassing zijn;
  • k. de overige op basis van het plan ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone – wijzigingsgebied 1' vigerende dubbelbestemmingen, algemene aanduidingsregels en overige algemene regels onverkort van toepassing zijn.
3.5.2 Wijziging van Agrarisch met waarden naar 'Recreatie - Jachthaven'

Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Agrarisch met waarden ' ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone – wijzigingsgebied 2' wijzigen naar 'Recreatie - Jachthaven', waarbij in plaats van artikel 9.1 sub c de gronden bestemd zijn voor verblijfsrecreatie in de vorm van drijvende chalets en horeca die is opgenomen in de categorie 1a van de bij deze regels behorende 'Staat van Horeca activiteiten', mits:

  • a. het aantal drijvende chalets ter plaatse niet meer bedraagt dan 37;
  • b. een drijvend chalet uit maximaal 1 bouwlaag bestaat;
  • c. het aantal ligplaatsen maximaal 140 bedraagt;
  • d. er geen ligplaatsen worden gerealiseerd aan de buitenzijde van de haven naast de hoogwatergeul Ooijen;
  • e. één kantine met een maximaal oppervlak van 100 m2, bedoeld voor horeca die is opgenomen in categorie 1a van de bij deze regels behorende 'Staat van Horeca activiteiten ' en deze horeca van maximaal 1 bouwlaag uitsluitend ten dienste staat van de jachthaven;
  • f. voorzien wordt in een toereikende verkeerskundige ontsluiting;
  • g. op eigen terrein voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid;
  • h. voorzien is in een toereikende landschappelijke inpassing;
  • i. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij Rijkswaterstaat en het waterschap;
  • j. de noodzaak voor de bestemmingswijziging voldoende is aangetoond;
  • k. er geen sprake is van milieu hygiënische belemmeringen ten aanzien van de bestemmingswijziging;
  • l. door de wijziging van van de bestemming de belangen van derden (waaronder begrepen de bedrijfsvoering van bestaande bedrijven in de omgeving) niet onevenredig wordt belemmerd;
  • m. met uitzondering van artikel 9.1 sub c de regels van de bestemming 'Recreatie - Jachthaven ' voor het overige onverkort van toepassing zijn, met dien verstande dat in plaats van artikel 9.5 onder a uitsluitend permanente bewoning van bebouwing tot een met de bestemming strijdig gebruik moet worden gerekend;
  • n. de overige op basis van het plan ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone – wijzigingsgebied 2' vigerende dubbelbestemmingen, algemene aanduidingsregels en overige algemene regels onverkort van toepassing zijn.

Artikel 4 Bedrijventerrein - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven, opslagen en installaties behorende tot de milieu-categorieën 2, 3.1 en 3.2, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - van categorie 2 tot en met 3.2' en zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten';
  • b. bedrijven, opslagen en installaties behorende tot de tot milieu-categorieën 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - van categorie 3 tot en met 4.2' en zoals opgenomen in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten';
  • c. risicovolle bedrijven, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - risicovolle bedrijven', met:
    • 1. één of meer ammoniakkoelinstallatie(s);
    • 2. container op- en overslag met uitzondering van op- en overslag van tankcontainers;
    • 3. opslag en transport van gevaarlijke stoffen voor zover de aan- en afvoer van die stoffen over water plaatsvindt of;
    • 4. opslag en transport van brandbare vloeistoffen voor zover de aan- en afvoer hiervan in emballage plaatsvindt.
  • d. metaalverwerkingsbedrijven tot en met milieucategorie 4.2, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – metaalverwerkingsbedrijf';
  • e. gassenhandel tot en met milieucategorie 4.2, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gassenhandel';
  • f. volumineuze detailhandel, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus';
  • g. dienstverlening, ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
  • h. verkooppunt van motorbrandstoffen zonder lpg, ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen - zonder lpg';
  • i. rioolgemaal, ter plaatse van de aanduiding 'gemaal';
  • j. kantooractiviteiten ten dienste van de onder a tot en met h genoemde bedrijvigheid, met dien verstande dat per bedrijf maximaal 30% van het brutovloeroppervlak ten dienste van deze kantooractiviteiten mag worden aangewend;
  • k. ondergeschikte detailhandel in goederen welke ter plaatse zijn vervaardigd of ter plaatse een essentiële bewerking hebben ondergaan, zulks met uitzondering van de detailhandel in voedingsmiddelen;
  • l. voorzieningen van openbaar nut;
  • m. ecologische voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • n. erven en groenvoorzieningen;
  • o. ontsluitingswegen;
  • p. voorzieningen ten behoeve van laden en lossen
  • q. parkeervoorzieningen;
  • r. wegen voor langzaam verkeer;
  • s. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • t. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijventerrein - 1' aangewezen gronden mogen alleen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. gebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd;
  • b. het bebouwde oppervlak van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;
  • c. buitenopslag ten dienste van het bedrijf, uitsluitend binnen het bouwvlak en tot een maximum hoogte van 4 meter.
4.2.2 Gebouwen

Ten aanzien van de situering en maatvoering van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afstand van gebouwen tot de bouwperceelsgrenzen bedraagt, met uitzondering van de op de openbare weg georienteerde bouwperceelsgrens 5 m;
  • b. de afstand tussen gebouwen onderling, indien niet aaneengebouwd, bedraagt minimaal 5 m.
  • c. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.
4.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Ten aanzien van de situering en maatvoering van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van reclamezuilen en andere reclame-uitingen (ten dienste van het op het bouwperceel aanwezige bedrijf) bedraagt maximaal 5 m;
  • b. de hoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 8 m;
  • c. de hoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 3 m.
  • d. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 16 meter;
4.3 Nadere eisen

Ten aanzien van het bepaalde in artikel 4.2 kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de situering en afmetingen van bouwpercelen,

indien zulks noodzakelijk is in verband met:

  • 1. de bedrijf- en woonsituatie;
  • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • 3. de verkeers-, sociale en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
  • 4. de milieusituatie;
  • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 4.2.1 sub d voor een verhoging van de maximaal toegestane bouwhoogte van buitenopslag tot 8 meter;
  • b. artikel 4.2.2 sub a voor het oprichten van één zijgevel op een afstand kleiner dan 5 m van de zijdelingse bouwperceelgrens
  • c. artikel 4.2.2 sub c voor een verhoging van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen met 10%;
  • d. artikel 4.2.3 sub a voor een verhoging van de maximaal toegestane bouwhoogte van reclamezuilen en andere reclame-uitingen tot 10 m;
  • e. artikel 4.2.3 sub c voor een verhoging van de maximaal toegestane bouwhoogte van erfafscheidingen tot 4 m;
  • f. artikel 4.2.3 sub d voor een verhoging van de maximaal toegestane bouwhoogte van deze bouwwerken tot 20 m;

mits er geen afbreuk wordt gedaan aan het ter plaatse heersende of gewenste stedenbouwkundig beeld en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de met naburige gronden en de daarop aanwezige opstallen verbonden belangen

4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Specifieke gebruiksverboden

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden, gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor:

  • a. het niet voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein ten behoeve van de ter plaatse gevestigde functies;
  • b. op- en overslag van tankcontainers met gevaarlijke stoffen;
  • c. detailhandel, met uitzondering van het gestelde onder 4.1 onder k, en volumineuze detailhandel, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus';
  • d. het gebruik van gronden ten behoeve van een opslag- of stortplaats van voorwerpen, stoffen en producten anders dan ten dienste van het op het bouwperceel aanwezige bedrijf;
  • e. het gebruik van gronden ten behoeve van een opslag- of stortplaats van voorwerpen, stoffen en producten met een hoogte groter dan 4 m;
  • f. permanente of tijdelijke bewoning van gebouwen;
  • g. reclamezuilen en andere reclame-uitingen anders dan ten dienste van het op het bouwperceel aanwezige bedrijf.
4.5.2 Uitsterfregeling

In afwijking van het gestelde onder artikel 4.5.1 onder f is permanente bewoning ter plaatse van de aanduiding 'woning' toegestaan. Indien deze permanente bewoning ter plaatse van de aanduiding 'wonen' voor een periode van meer dan één jaar wordt gestaakt, mag deze permanente bewoning niet worden hervat.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 4.1 onder a voor het toestaan van een bedrijf in de milieu-categorie 2, 3.1, 3.2, 4.1 of 4.2 dat al dan niet voorkomt op de 'Staat van bedrijfsactiviteiten' , mits de aard en de omvang van de milieuhinder die dit bedrijf veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf als genoemd in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten' dat conform de bepalingen van dit plan ter plaatse wel is toegestaan;
  • b. artikel 4.1 onder b voor het toestaan van een bedrijf in de milieu-categorie 3.1, 3.2, 4.1, 4.2, 5.1 of 5.2 dat al dan niet voorkomt op de 'Staat van bedrijfsactiviteiten' , mits de aard en de omvang van de milieuhinder die dit bedrijf veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf als genoemd in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten' dat conform de bepalingen van dit plan ter plaatse wel is toegestaan;
  • c. artikel 4.1 onder c voor het toestaan van andere risicovolle bedrijven dan genoemd in artikel 4.1 onder c, mits:
    • 1. er een integrale verantwoording van het groepsrisico plaatsvindt;
    • 2. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de veiligheidsregio;
    • 3. de aan- en afvoer van toxische stoffen niet over de weg plaatsvindt;
    • 4. de aan- en afvoer van brandbare vloeistoffen over de weg enkel plaatsvindt voor zover de totale hoeveelheid van alle over de N270 aan- en afgevoerde brandbare vloeistoffen maximaal 65.000 m3 per jaar bedraagt;
    • 5. deze bedrijven uitsluitend worden toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – risicovolle bedrijven'.
  • d. artikel 4.1 juncto artikel 4.5.1 sub a, mits anderszins elders in de omgeving in voldoende parkeergelegenheid is voorzien;
  • e. artikel 4.5.1 sub e voor het toestaan van een opslag- of stortplaats van voorwerpen, stoffen en producten tot een hoogte van 8 m, mits er geen afbreuk wordt gedaan aan het ter plaatse heersende of gewenste stedenbouwkundig beeld en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de met naburige grondne en de daarop aanwezige opstallen verbonden belangen.

Artikel 5 Bedrijventerrein - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. havengebonden en havengerelateerde bedrijven, opslagen en installaties behorende tot de milieu-categorieën 2, 3.1 en 3.2, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - van categorie 2 tot en met 3.2' en zoals opgenomen in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten';
  • b. havengebonden en havengerelateerde bedrijven, opslagen en installaties behorende tot de tot milieu-categorieën 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - van categorie 3 tot en met 4.2' en zoals opgenomen in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten';
  • c. havengebonden en havengerelateerde risicovolle bedrijven, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - risicovolle bedrijven', met:
    • 1. één of meer ammoniakinstallatie(s);
    • 2. container op- en overslag met uitzondering van op- en overslag van tankcontainers;
    • 3. opslag en transport van gevaarlijke stoffen voor zover de aan- en afvoer van die stoffen over water plaatsvindt of
    • 4. opslag en transport van brandbare vloeistoffen voor zover de aan- en afvoer hiervan in emballage plaatsvindt.
  • d. metaalverwerkingsbedrijven tot en met milieu-categorie 4.2, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – metaalverwerkingsbedrijf';
  • e. mengvoederbedrijven tot en met milieucategorie 4.1, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – mengvoederbedrijf';
  • f. betonverwerkingsbedrijf tot en met milieucategorie 5.2, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - betonverwerkingsbedrijf';
  • g. kantooractiviteiten ten dienste van de onder a tot en met e genoemde bedrijvigheid, met dien verstande dat per bedrijf maximaal 30% van het brutovloeroppervlak ten dienste van deze kantooractiviteiten mag worden aangewend;
  • h. ondergeschikte detailhandel in goederen welke ter plaatse zijn vervaardigd of ter plaatse een essentiële bewerking hebben ondergaan, zulks met uitzondering van de detailhandel in voedingsmiddelen;
  • i. voorzieningen van openbaar nut;
  • j. ecologische voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • k. erven en groenvoorzieningen;
  • l. ontsluitingswegen;
  • m. voorzieningen ten behoeve van laden en lossen
  • n. parkeervoorzieningen;
  • o. wegen voor langzaam verkeer;
  • p. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • q. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijventerrein - 2' aangewezen gronden mogen alleen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. gebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd;
  • b. het bebouwde oppervlak van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;
  • c. buitenopslag ten dienste van het bedrijf, uitsluitend binnen het bouwvlak en tot een maximale hoogte van 4 meter.
5.2.2 Gebouwen

Ten aanzien van de situering en maatvoering van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afstand van gebouwen tot de bouwperceelsgrenzen bedraagt, met uitzondering van de op de openbare weg georienteerde bouwperceelsgrens 5 m;
  • b. de afstand tussen gebouwen onderling, indien niet aaneengebouwd, bedraagt minimaal 5 m.
  • c. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.
5.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Ten aanzien van de situering en maatvoering van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van kranen bedraagt maximaal 23 meter, met dien verstande dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 m bedraagt;
  • b. de hoogte van reclamezuilen en andere reclame-uitingen (ten dienste van het op het bouwperceel aanwezige bedrijf) bedraagt maximaal 5 m;
  • c. de hoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 8 m;
  • d. de hoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 3 m.
  • e. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 16 meter.
5.3 Nadere eisen

Ten aanzien van het bepaalde in artikel 5.2 kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de situering en afmetingen van bouwpercelen,

indien zulks noodzakelijk is in verband met:

  • 1. de bedrijf- en woonsituatie;
  • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • 3. de verkeers-, sociale en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
  • 4. de milieusituatie;
  • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 5.2.1 sub c voor een verhoging van de maximaal toegestane bouwhoogte van buitenopslag tot 8 meter;
  • b. artikel 5.2.1 sub c voor een verhoging van de maximaal toegestane bouwhoogte van buitenopslag ten behoeve containers tot 12 meter;
  • c. artikel 5.2.2 sub a voor het oprichten van één zijgevel op een afstand kleiner dan 5 m van de zijdelingse bouwperceelgrens
  • d. artikel 5.2.2 sub c voor een verhoging van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen met 10%;
  • e. artikel 5.2.3 sub b voor een verhoging van de maximaal toegestane bouwhoogte van reclamezuilen en andere reclame-uitingen tot 10 m;
  • f. artikel 5.2.3 sub d voor een verhoging van de maximaal toegestane bouwhoogte van erfafscheidingen tot 4 m;
  • g. artikel 5.2.3 sub e voor een verhoging van de maximaal toegestane bouwhoogte van deze bouwwerken tot 20 m;

mits er geen afbreuk wordt gedaan aan het ter plaatse heersende of gewenste stedenbouwkundig beeld en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de met naburige gronden en de daarop aanwezige opstallen verbonden belangen.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden, gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde voor:

  • a. het niet voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein ten behoeve van de ter plaatse gevestigde functies;
  • b. op- en overslag van tankcontainers met gevaarlijke stoffen;
  • c. detailhandel, met uitzondering van het gestelde onder 5.1 onder h;
  • d. het gebruik van gronden ten behoeve van een opslag- of stortplaats van voorwerpen, stoffen en producten anders dan ten dienste van het op het bouwperceel aanwezige bedrijf;
  • e. het gebruik van gronden ten behoeve van een opslag- of stortplaats van voorwerpen, stoffen en producten met een hoogte groter dan 4 m;
  • f. permanente of tijdelijke bewoning van gebouwen;
  • g. een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie;
  • h. reclamezuilen en andere reclame-uitingen anders dan ten dienste van het op het bouwperceel aanwezige bedrijf.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 5.1 onder a voor het toestaan van een bedrijf in de milieu-categorie 2, 3.1, 3.2, 4.1 of 4.2 dat al dan niet voorkomt op de 'Staat van bedrijfsactiviteiten', mits de aard en de omvang van de milieuhinder die dit bedrijf veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf als genoemd in de 'staat van bedrijfsactiviteiten' dat conform de bepalingen van dit plan ter plaatse wel is toegestaan;
  • b. artikel 5.1 onder b voor het toestaan van een bedrijf in de milieu-categorie 3.1, 3.2, 4.1, 4.2, 5.1 of 5.2 dat al dan niet voorkomt op de 'Staat van bedrijfsactiviteiten' , mits de aard en de omvang van de milieuhinder die dit bedrijf veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf als genoemd in de 'staat van bedrijfsactiviteiten' dat conform de bepalingen van dit plan ter plaatse wel is toegestaan;
  • c. artikel 5.1 onder c voor het toestaan van andere havengebonden en havengerelateerde risicovolle bedrijven dan genoemd in artikel 5.1 onder c, mits:
    • 1. er een integrale verantwoording van het groepsrisico plaatsvindt;
    • 2. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de veiligheidsregio;
    • 3. de aan- en afvoer van toxische stoffen niet over de weg plaatsvindt;
    • 4. de aan- en afvoer van brandbare vloeistoffen over de weg enkel plaatsvindt voor zover de totale hoeveelheid van alle over de N270 aan- en afgevoerde brandbare vloeistoffen maximaal 65.000 m3 per jaar bedraagt;
    • 5. deze bedrijven uitsluitend worden toegestaan ter plaatse van de aanduiding' specifieke vorm van bedrijf – risicovolle bedrijven.
  • a. artikel 5.1 juncto artikel 5.5 sub a, mits anderszins elders in de omgeving in voldoende parkeergelegenheid is voorzien;
  • b. artikel 5.5 sub d voor het toestaan van een opslag- of stortplaats van voorwerpen, stoffen en producten tot een hoogte van 8 m, mits er geen afbreuk wordt gedaan aan het ter plaatse heersende of gewenste stedenbouwkundig beeld en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de met naburige gronden en de daarop aanwezige opstallen verbonden belangen.
5.7 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Bedrijventerrein - 2' naar de bestemming 'Verkeer' wijzigen mits:

  • a. de noodzaak voor de bestemmingswijziging vanuit verkeerskundig oogpunt voldoende is aangetoond;
  • b. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen ten aanzien van de bestemmingswijziging;
  • c. door de wijziging van de bestemming de belangen van derden (waaronder begrepen de bedrijfsvoering van bestaande bedrijven in de omgeving) niet onevenredig wordt belemmerd;
  • d. de regels van de bestemming 'Verkeer' onverkort van toepassing zijn.

Artikel 6 Gemengd - Kasteelterrein

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - Kasteelterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. instandhouding, behoud en/of herstel van ter plaatse bestaande cultuurhistorische en oudheidkundigwaardevolle elementen (monumenten), patronen (parkstructuren, beplantingspatronen, waterpartijen, verkavelingen, wegenpatronen, het stedenbouwkundig beeld) en gebieden.
  • b. dagrecreatief medegebruik 1;
  • c. dagrecreatief medegebruik 2;
  • d. een terrein voor een schutterij ten behoeve van traditioneel schieten, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – schutterij';
  • e. een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • f. waterstaatkundige doeleinden;
  • g. weiland;
  • h. voorzieningen van openbaar nut;
  • i. ecologische voorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • j. ontsluitingswegen;
  • k. verkeersvoorzieningen;
  • l. parkeervoorzieningen;
  • m. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de situering en maatvoering van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd;
  • b. het oppervlak van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwd oppervlak (m2)” is aangegeven;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
  • a. Op de voor 'Gemengd - Kasteelterrein' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, ten behoeve van het beheer, onderhoud, visualisatie, herstel en exploitatie van het kasteel en bijbehorend kasteelterrein, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen maximaal 2 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 5 m bedraagt;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - schutterij' kogelvangers en lichtmasten toegestaan. De bouwhoogte bedraagt voor:
    • 1. kogelvangers maximaal 25 m;
    • 2. lichtmasten maximaal 18 m.
6.3 Nadere eisen
  • a. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van:
    • 1. de situering, de oppervlakte, de hoogte van bebouwing;
    • 2. de aard, bouwhoogte en de situering van erfafscheidingen;
    • 3. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing; een en ander op basis van een landschappelijk inpassingsplan;

gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit.

  • b. de onder a genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
    • 1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde cultuurhistorische en landschappelijke inpassing en ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden;
    • 2. in het belang van de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en;
    • 3. ter verbetering van de gebiedskwaliteit.
6.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.1 ten behoeve van het oprichten van gebouwen ten behoeve van het beheer, onderhoud, visualisatie, herstel en exploitatie van bij het kasteel behorend kasteelterrein, met dien verstande dat:

  • a. er een relatie moet zijn met historische bouwplaatsen, of passend binnen een nieuw ontwerp van het kasteelterrein;
  • b. de maatvoering en het aantal van de gebouwen afgestemd moet zijn op de historische situatie of het nieuwe ontwerp;
  • c. voor zover het beoogde gebruik afwijkt van artikel 6.5 wordt artikel 6.6 toegepast.
6.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden, gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor:

  • a. het gebruik van de gronden voor agrarische doeleinden, anders dan ter ondersteuning en het beheer van de in het gebied voorkomende en/of te ontwikkelen waarden;
  • b. het storten, aanbrengen of toepassen van (mest)stoffen die niet noodzakelijk zijn ter verbetering of instandhouding van de kenmerkende vegetatie en flora;
  • c. elke vorm van detailhandel, behalve onderschikte detailhandel ten behoeve van dagrecreatief medegebruik 1 en dagrecreatief medegebruik 2;
  • d. evenementen, met uitzondering van hetgeen rechtstreeks is toegestaan binnen het begrip traditioneel schieten;
  • e. het gebruik van bestaande opstallen voor opslagdoeleinden;
  • f. een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.5 onder d ten behoeve van evenementen ter ondersteuning van de op het terrein voorkomende functies.

6.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.7.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (doen) voeren of te laten voeren:

  • a. het aanbrengen van veranderingen in het aanwezige inrichtingspatroon, anders dan voor het
  • b. herstellen van de oorspronkelijke parkstructuur;
  • c. het rooien van bomen, bosschages, houtwallen en singels;
  • d. het opbrengen van grond van elders op de bestaande toplaag (ophogen);
  • e. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uitde oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders (vergraven);
  • f. het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 centimeter (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
  • g. het geheel of gedeeltelijk dempen/graven en/of verbreden van waterpartijen;
  • h. het aanbrengen van verhardingen van meer dan 200 m2.
6.7.2 Uitzonderingen

Het in artikel 6.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut;
  • d. ten behoeve van waterstaatkundige doeleinden.
6.7.3 Verlening omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Met inachtneming van de waarden genoemd in 6.1 kan worden afgeweken van het gestelde in 6.7.1. Aan de vergunning kunnen voorwaarden worden verbonden ter bescherming van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden van het gebied.

Artikel 7 Natuur

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos- en natuurgebied;
  • b. het behoud, ontwikkeling en versterking van natuurlijke, cultuurhistorische, landschappelijke waarden;
  • c. water;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. hoogwatervluchtplaats, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waterstaat - hoogwatervluchtplaats';
  • f. omputlocatie en winning van oppervlaktedelfstoffen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – gronddepot en grondverwerking';
  • g. hoogwatergeulen, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – Hoogwatergeul Ooijen' en de aanduiding 'overige zone – Hoogwatergeul Wanssum';
  • h. drempel, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur – drempel';
  • i. dagrecreatief medegebruik 1;
  • j. voorzieningen van openbaar nut;
  • k. ecologische voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • l. wegen voor langzaam verkeer;
  • m. ontsluitingswegen;
  • n. halfverharde en onverharde wegen;
  • o. verkeersvoorzieningen;
  • p. ondergeschikte parkeervoorzieningen;
  • q. waterstaatswerken;
  • r. steigers;
  • s. bruggen;
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op de voor 'Natuur' aangewezen gronden mogen uitsluitend de volgende bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd:

  • a. ondersteunende recreatieve voorzieningen;
  • b. waterstaatkundige werken;
  • c. bruggen
  • d. voorzieningen voor het beheer en onderhoud van waterlopen;
  • e. ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat de maximum hoogte niet meer bedraagt dan 4 m.

7.2.2 Steigers

Voor het bouwen van steigers gelden de volgende regels:

  • a. er moet vooraf schriftelijk advies worden ingewonnen bij de waterbeheerder;
  • b. de lengte van de steiger bedraagt maximaal 2 m;
  • c. de breedte van de steiger bedraagt maximaal 0,75 m;
  • d. de hoogte van de steiger bedraagt maximaal 0,75 m;
  • e. de steiger dient 'onderloops' te zijn, hetgeen betekent, dat het water onder de steiger en het plankier vrije doorloop moet hebben.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 ten behoeve van de oprichting van uitkijkposten en daarmee naar aard en doel vergelijkbare bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximum hoogte van 15 meter en een maximum oppervlakte van 10 m2, mits de natuurlijke waarden niet onevenredig worden geschaad of de mogelijkheden voor herstel van de natuurlijke waarden niet onevenredig worden verkleind.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden, gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor:

  • a. aanleg van hoogwaterveiligheidsmaatregelen die tezamen een waterstandsdaling van minder dan 35 cm en/of een waterstandsdaling van meer dan 37 cm behalen behalen gemeten in de as van de Maas bij rivierkilometer (rkm) 123 bij een afvoer van 3.275 m3/sec, stationair berekend;
  • b. het afgraven van gronden dieper dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum diepte' is aangegeven;
  • c. de aanleg van hoogwatergeulen dieper dan 6 meter ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Hoogwatergeul Ooijen';
  • d. de aanleg van hoogwatergeulen dieper dan 4 meter ter plaatse van de aanduiding ''overige zone - Hoogwatergeul Wanssum';
  • e. het niet gelijktijdig met de hoogwatergeulen aanleggen van de drempels binnen de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - drempel';
  • f. het gebruik van de gronden voor agrarische doeleinden, anders dan ter ondersteuning en het beheer van de in het gebied voorkomende en/of te ontwikkelen waarden;
  • g. het storten, aanbrengen of toepassen van (mest)stoffen die niet noodzakelijk zijn ter verbetering of instandhouding van de kenmerkende vegetatie en flora;
  • h. de winning van oppervlaktedelfstoffen anders dan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-gronddepot en grondverwerking';
  • i. de winning van oppervlaktedelfstoffen en het gebruik van de omputlocatie, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf-gronddepot en grondverwerking” voor andere doeleinden dan voor de realisatie van de hoogwaterveiligheidsmaatregelen;
  • j. het gebruik van de omputlocatie met overtollige grond die niet is vrijgekomen bij de realisatie van de hoogwaterveiligheidsmaatregelen.
  • k. bos ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone – Hoogwatergeul Ooijen' en 'overige zone - Hoogwatergeul Wanssum'.
  • l. elke vorm van detailhandel;
  • m. het gebruik of het laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een escortbedrijf en (straat)prostitutie;
  • n. lawaaisporten;
  • o. het aanbrengen van verhardingen van meer dan 200 m2;
  • p. het gebruik van bestaande opstallen voor opslagdoeleinden;
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5.1 Aanlegverbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten voeren:

  • a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen;
  • b. het opbrengen van grond van elders op de bestaande toplaag;
  • c. de oorspronkelijke toplaag verwijderen en/of grond van elders aanvoeren;
  • d. het vermengen, keren van lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 centimeter ten behoeve van agrarisch gebruik;
  • e. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag;
  • f. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders;
  • g. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  • h. het bemalen van een of meerdere percelen;
  • i. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • j. het dempen van sloten, greppels en/of poelen;
  • k. het verwijderen van bomen en/of struiken;
  • l. het aanplanten van gewassen of jonge bomen;
  • m. het aanbrengen van verhardingen van meer dan 200m2.
7.5.2 Uitzonderingen

Het in artikel 7.5.1 bepaalde is niet van toepassing op:

  • a. werken en werkzaamheden welke van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. werken en werkzaamheden welke normale onderhoudswerkzaamheden betreffen;
  • c. werken en werkzaamheden welke worden uitgevoerd in het kader van het op de bestemming gerichte normale beheer en gebruik van de grond;
  • d. werken en werkzaamheden welke gericht zijn op verwezenlijking van de bestemming.
7.5.3 Verlening omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of van werkzaamheden kan door het bevoegd gezag een omgevingsvergunning worden verleend voor:

  • a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen;
  • b. het opbrengen van grond van elders op de bestaande toplaag;
  • c. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders;
  • d. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • e. het dempen van sloten, greppels en/of poelen;
  • f. het planten van bomen en/of struiken;
  • g. het verwijderen van bomen en/of struiken.

mits de onder 7.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad of de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en doeleinden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind

7.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan de aanduiding `specifieke vorm van bedrijf - gronddepot en grondverwerking' van de verbeelding verwijderen zodra de de winning van oppervlaktedelfstoffen en het gebruik van de omputlocatie niet meer nodig is voor de realisatie van de hoogwaterveiligheidsmaatregelen.

Artikel 8 Recreatie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een terrein voor recreatiewoningen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatiewoning';
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening':
  • c. dagrecreatief medegebruik 1;
  • d. voorzieningen van openbaar nut;
  • e. ecologische voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • f. wegen voor langzaam verkeer;
  • g. ontsluitingswegen;
  • h. verkeersvoorzieningen;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • l. ondersteunende recreatieve voorzieningen;
  • m. tuinen en erven.
  • n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op de voor 'Recreatie' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

8.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd; met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, welke binnen het gehele bestemmingsvlak zijn toegestaan;
  • b. het oppervlak van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' is aangegeven;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • d. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven;
  • e. het aantal recreatiewoningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal recreatiewoningen' is aangegeven;
  • f. het oppervlak van een recreatiewoning bedraagt maximaal 100 m2;
  • g. gebouwen mogen niet voor de voorgevelrooilijn gebouwd worden, met uitzondering van bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • h. de afstand tot de niet naar de weg gekeerde bouwperceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter;
  • i. de afstand tot de bestemming 'Verkeer' bedraagt minimaal 10 meter;
  • j. informatieborden en zitbanken zijn toegestaan.
8.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van overkappingen welke uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m, met uitzondering van:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen, die maximaal 2 m mogen zijn;
    • 2. lichtmasten, die maximaal 8 m hoog mogen zijn;
    • 3. antenne-installaties, die maximaal 12 m hoog mogen zijn;
    • 4. vlaggenmasten, die maximaal 10 m hoog mogen zijn.
8.3 Nadere eisen

Ten aanzien van het bepaalde in artikel 8.2 kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de situering en afmetingen van bouwpercelen,

indien zulks noodzakelijk is in verband met:

  • 1. de bedrijf- en woonsituatie;
  • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • 3. de verkeers-, sociale en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
  • 4. de milieusituatie;
  • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

8.4 Afwijken van de bouwregels
8.4.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2 ten behoeve van de in artikel 8.1 genoemde ontwikkelingen met dien verstande dat:

  • a. de ontwikkelingen qua aard en omvang passen in de omgeving en de daarin voorkomende functies;
  • b. de ontwikkelingen infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
  • c. de ontwikkelingen moeten gepaard gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet
  • d. een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
  • e. op eigen terrein wordt voorzien in infiltratie van hemelwater;
  • f. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
  • g. de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
  • h. er sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
8.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden, gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor:

  • a. het niet voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein ten behoeve van de ter plaatse gevestigde functies
  • b. permanente of tijdelijke bewoning van bebouwing;
  • c. het gebruik van opstallen ten behoeve van horecadoeleinden, behoudens verband houdend met het binnen de bestemming op de grond gerichte gebruik van gronden en opstallen;
  • d. het gebruik voor mantelzorg;
  • e. het gebruik voor huisvesting van tijdelijke werknemers;
  • f. een bedrijf aan huis;
  • g. een beroep aan huis;
  • h. nevenactiviteiten;
  • i. het gebruik of het laten gebruiken van gronden en/of gebouwen en bouwwerken, geen gebouwenzijnde ten behoeve van een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie;
  • j. bevi-inrichtingen;
8.6 Afwijken van de gebruiksregels
8.6.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.5 en de in artikel 8.5 onder a tot en met h genoemde activiteiten toestaan, met dien verstande dat:

  • a. de activiteiten qua aard en omvang passen in de omgeving en de daarin voorkomende functies;
  • b. de activiteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
  • c. de activiteiten gepaard moeten gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een
  • d. landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
  • e. op eigen terrein wordt voorzien in infiltratie van hemelwater;
  • f. de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
  • g. er sprake is van een gelijke of verminderde milieukundige en ruimtelijke impact bij verandering van de bedrijfsfunctie;
  • h. er sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid.

Artikel 9 Recreatie - Jachthaven

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Jachthaven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. een jachthaven;
  • c. horeca die is opgenomen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende 'Staat van Horeca activiteiten' en ondergeschikte detailhandel, ter plaatse van de aanduiding 'horeca'.
  • d. goederenstalling en opslag ten dienste van een jachthaven;
  • e. voorzieningen van openbaar nut;

met de daarbij behorende:

  • f. ontsluitingswegen;
  • g. verkeersvoorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • k. steigers;
  • l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op de voor 'Recreatie - Jachthaven' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

9.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag worden bebouwd tot maximaal het door middel van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangeduide bebouwingspercentage;
  • c. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte‘ is aangegeven;
  • d. gebouwen dienen te worden afgedekt met een dak, waarvan de dakhelling ten minste 0° en ten hoogste 65° bedraagt.
9.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van overkappingen welke uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, die voor de voorgevelrooilijn van enig (hoofd)gebouw maximaal 1 m mogen zijn en achter de voorgevelrooilijn van enig (hoofd)gebouw maximaal 2 m mogen zijn;
    • 2. lichtmasten, die maximaal 8 m hoog mogen zijn;
    • 3. antenne-installaties, die maximaal 12 m hoog mogen zijn;
    • 4. vlaggenmasten, die maximaal 10 m hoog mogen zijn.
9.2.4 Steigers

Voor het bouwen van steigers gelden de volgende regels:

  • a. er moet vooraf schriftelijk advies worden ingewonnen bij de waterbeheerder;
  • b. de lengte van de steiger bedraagt 20  m;
  • c. de breedte van de steiger bedraagt maximaal 1  m;
  • d. de hoogte van de steiger bedraagt 0,75 m;
  • e. de steiger dient 'onderloops' te zijn, hetgeen betekent, dat het water onder de steiger en het plankier vrije doorloop moet hebben.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2.4 onder b en c ten behoeve van het toestaan van een maximumlengte van steigers van 50 m en een maximumbreedte van 2 m, mits er geen afbreuk wordt gedaan aan het ter plaatse heersende of gewenste stedenbouwkundig beeld en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de met naburige gronden en de daarop aanwezige opstallen verbonden belangen.

9.4 Nadere eisen

Ten aanzien van het bepaalde in artikel 9.2 kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de situering en afmetingen van bouwpercelen,

indien zulks noodzakelijk is in verband met:

  • 1. de bedrijf- en woonsituatie;
  • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • 3. de verkeers-, sociale en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
  • 4. de milieusituatie;
  • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
9.5 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het plan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. permanente of tijdelijke bewoning van bebouwing;
  • b. het niet voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein ten behoeve van de ter plaatse gevestigde functies;
  • c. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn;
  • d. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
  • f. een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie.

Artikel 10 Verkeer

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met maximaal twee rijstroken;
  • b. wegen voor langzaam verkeer;
  • c. kapel, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk– kapel';
  • d. omputlocatie en winning van oppervlaktedelfstoffen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – gronddepot en grondverwerking';
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. voorzieningen van openbaar nut;
  • h. geluidwerende voorzieningen;
  • i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. waterlopen;
  • k. ecologische voorzieningen;
  • l. verkeersvoorzieningen,

met de daarbij behorende:

  • m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat

  • a. de maximum bouwhoogte van de brug, ter plaats van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - brug 1', niet meer bedraagt dan 18,75 m;
  • b. de minimum bouwhoogte van de onderkant van de brug, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - brug 1', ten minste 16,75 m bedraagt;
  • c. de maximum bouwhoogte van de brug, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - brug 2', niet meer bedraagt dan 26,00 m;
  • d. de minimum bouwhoogte van de onderkant van de brug, ter plaats van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - brug 2', ten minste 22,05 m bedraagt;
  • e. de maximum bouwhoogte van de brug, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - brug 3' dan 19,00 m;
  • f. de minimum bouwhoogte van de onderkant van de brug, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - brug 3' ten minste 16,80 m bedraagt;
  • g. de maximum bouwhoogte van de brug, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - brug 4' dan 19,00 m;
  • h. de minimum bouwhoogte van de onderkant van de brug, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - brug 4' ten minste 16,30 m bedraagt;
  • i. de maximum hoogte van viaducten en ecologische voorzieningen niet meer bedraagt dan 8 m;
  • j. de maximum hoogte van verkeersvoorzieningen niet meer bedraagt dan 12 m;
  • k. de maximum hoogte van geluidwerende voorzieningen niet meer bedraagt dan 8 m;
  • l. de maximum hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 4 m.
10.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden, gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor:

  • a. het gebruik van de gronden of opstallen ten behoeve van motorbrandstofverkooppunten;
  • b. de winning van oppervlaktedelfstoffen anders dan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-gronddepot en grondverwerking';
  • c. de winning van oppervlaktedelfstoffen en het gebruik van de omputlocatie, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-gronddepot en grondverwerking' voor andere doeleinden dan voor de realisatie van de hoogwaterveiligheidsmaatregelen;
  • d. een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie.
10.4 wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan de aanduiding `specifieke vorm van bedrijf - gronddepot en grondverwerking' van de verbeelding verwijderen zodra de de winning van oppervlaktedelfstoffen en het gebruik van de omputlocatie niet meer nodig is voor de realisatie van de hoogwaterveiligheidsmaatregelen.

Artikel 11 Water - 1

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. overslag;
  • d. voorzieningen van openbaar nut;
  • e. verkeersvoorzieningen;
  • f. ecologische voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • g. kades;
  • h. steigers;
  • i. aanmeerpalen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Steigers

Voor het bouwen van steigers gelden de volgende regels:

  • a. er moet vooraf schriftelijk advies worden ingewonnen bij de waterbeheerder;
  • b. de lengte van de steiger bedraagt maximaal 20 m;
  • c. de breedte van de steiger bedraagt maximaal 1 m;
  • d. de hoogte van de steiger bedraagt maximaal 0,75 m;
  • e. de steiger dient 'onderloops' te zijn, hetgeen betekent, dat het water onder de steiger en het plankier vrije doorloop moet hebben.
11.2.2 Aanmeerpalen

Voor het bouwen van aanmeerpalen gelden de volgende regels:

  • a. er moet vooraf schriftelijk advies worden ingewonnen bij de waterbeheerder;
  • b. de hoogte van de aanmeerpaal bedraagt maximaal 7 m.
11.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.2.1 onder b en c ten behoeve van het toestaan van een maximumlengte van steigers van 50 m en een maximumbreedte van 2 m, mits er geen afbreuk wordt gedaan aan het ter plaatse heersende of gewenste stedenbouwkundig beeld en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de met naburige gronden en de daarop aanwezige opstallen verbonden belangen.

11.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden, gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor:

  • a. gebruik van de grond, daaronder mede begrepen wateren, voor het aanleggen, aanmeren of als ligplaats innemen van woonschepen;
  • b. gebruik van de grond, daaronder mede begrepen wateren, voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voorzover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. gebruik van de grond, daaronder mede begrepen wateren, en opstallen als opslag-, stort- en/of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voertuigen, goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voorzover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen.

Artikel 12 Water - 2

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. voorzieningen van openbaar nut;
  • d. ecologische voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • e. steigers;
  • f. oeververbindingen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
12.2 bouwregels
12.2.1 Algemeen

Op de voor 'Water - 2' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met een maximum bouwhoogte van 4 meter.

12.2.2 Steigers

Voor het bouwen van steigers gelden de volgende regels:

  • a. er moet vooraf schriftelijk advies worden ingewonnen bij de waterbeheerder;
  • b. de lengte van de steiger bedraagt maximaal 2 m;
  • c. de breedte van de steiger bedraagt maximaal 0,75 m;
  • d. de hoogte van de steiger bedraagt maximaal 0,75 m;
  • e. de steiger dient 'onderloops' te zijn, hetgeen betekent, dat het water onder de steiger en het plankier vrije doorloop moet hebben.

12.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden, gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor:

  • a. gebruik van de grond, daaronder mede begrepen wateren, voor het aanleggen, aanmeren of als ligplaats innemen van woonschepen;
  • b. gebruik van de grond, daaronder mede begrepen wateren, voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voorzover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. gebruik van de grond, daaronder mede begrepen wateren, en opstallen als opslag-, stort- en/of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voertuigen, goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voorzover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen.

Artikel 13 Wonen

13.1 Bestemmingsomschrijving
13.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. beroepen aan huis;
  • c. voorzieningen van openbaar nut;
  • d. ecologische voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • e. ontsluitingswegen;
  • f. verkeersvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. waterlopen;
  • i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. tuinen en erven;
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen alleen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken, en daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat ten minste 50% van het achtererf onbebouwd en onoverdekt blijft.

13.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het maximum aantal woningen mag per bouvlak niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  • c. woningsplitsing is niet toegestaan;
  • d. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte‘ is aangegeven.
  • e. elke woning dient te worden afgedekt met een dak, waarvan de dakhelling ten minste 0° en ten hoogste 65° bedraagt;
  • f. de voorgevel van een hoofdgebouw dient in of ten hoogste 3 m achter de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd.
  • g. de voorgevelbreedte per woning mag maximaal 12 m bedragen;
  • h. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 3 m aan beide zijden.
13.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend op het achtererf worden gebouwd, met dien verstande dat bij vrijstaande woningen aan één zijde minimaal 7 meter aan opstelruimte ten behoeve van parkeren vrij blijft;
  • b. tegen de achtergevel van het hoofdgebouw mag/mogen (een) bijbehorende bouwwerk(en) worden gebouw over de volledige breedte van die achtergevel, met een diepte van maximaal 4 meter. De oppervlakte hiervan telt niet mee bij de berekening van de oppervlakte als bedoeld onder c;
  • c. bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 50 m². De oppervlakte van carports blijft bij de berekening van die oppervlakte buiten beschouwing;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte als bedoeld onder c mag worden verhoogd tot maximaal 70 m2, mits het achtererf, ook na de bouw van bijgebouwen als bedoeld onder b en carports, voor niet meer dan 40% wordt bebouwd;
  • e. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet hoger zijn dan:
    • 1. voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken: 0,3 meter boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, of –als het hoofdgebouw geen tweede bouwlaag heeft- even hoog als het hoofdgebouw met een maximum van 3 meter;
    • 2. voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken 3 meter.
  • f. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 5 meter bedragen;
  • g. bijbehorende bouwwerken dienen met de dichtstbijzijnde gevel binnen een afstand van 15 meter van de achter- en/of zijgevels van de woning te worden gebouwd.
  • h. in afwijking van het bepaalde onder a mogen worden gebouwd:
    • 1. bijbehorende bouwwerken in hoeksituaties op het naar openbaar gebied gekeerde zijerf, met dien verstande dat:
      • de totale bebouwde oppervlakte maximaal 30 m² mag bedragen;
      • slechts aan het hoofdgebouw aangebouwde bijgebouwen zijn toegestaan, met een breedte van maximaal 4 meter;
    • 2. carports, zowel op het voorerf als het achtererf, met dien verstande dat:
      • de oppervlakte tot maximaal 20 m² mag bedragen;
      • de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
      • de carport met minimaal één zijde of een deel daarvan tegen de zijgevel van het hoofdgebouw of tegen een voor- of zijgevel van een bijgebouw wordt gebouwd;
      • de carport maximaal 2,5 meter voor de voorgevelrooilijn mag worden gebouwd;
    • 3. ondergeschikte bouwdelen op het voorerf, met dien verstande dat:
      • de diepte maximaal 1 meter bedraagt;
      • de breedte maximaal 50% bedraagt van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw;
      • de hoogte maximaal 3 meter bedraagt.
13.2.4 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen vóór de voorgevel maximaal 1 meter mag bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag de hoogte van erf- en terreinafscheidingen aan de zijgevel bij hoekwoningen voor de voorgevel maximaal 2 meter bedragen, mits:
    • 1. de afstand tot de bestemming 'Verkeer' minimaal 0,5 meter bedraagt;
    • 2. de afstand tot de voorgevel minimaal 3 meter bedraagt;
    • 3. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 meter.
13.3 Nadere eisen

Ten aanzien van het bepaalde in artikel 13.2 kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de situering en afmetingen van bouwpercelen,

indien zulks noodzakelijk is in verband met:

  • 1. de bedrijf- en woonsituatie;
  • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • 3. de verkeers-, sociale en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
  • 4. de milieusituatie;
  • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
13.4 Specifieke gebruiksregels
13.4.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het plan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. opslag anders dan inherent aan het toegelaten gebruik;
  • b. de uitoefening van detailhandel, met uitzondering van beperkte detailhandel, ondergeschikt aan het beroep aan huis als bedoeld in artikel 13.1 onder b;
  • c. zelfstandige bewoning voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft;
  • d. mantelzorg, voor zover het betreft in (een gedeelte van) een aanbouw, uitbouw of (vrijstaand) bijgebouw bij een woning;
  • e. woningsplitsing;
  • f. gebruik van gronden voor de voorgevelrooilijn voor het stallen van voertuigen, caravans en dergelijke, anders dan op een oprit;
  • g. bedrijf aan huis;
  • h. recreatief (mede)gebruik;
  • i. seksinrichting.
13.4.2 Beroep aan huis

Een beroep aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een beroep aan huis mag worden uitgeoefend in het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken;
  • b. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning wordt niet aangetast;
  • c. maximaal 40 m2 van het vloeroppervlak van de woning inclusief de daarbij behorende bijgebouwen mag als zodanig worden gebruikt;
  • d. degene die de activiteiten uitvoert, is tevens de bewoner van de woning;
  • e. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • f. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein;
  • g. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van beperkte detailhandel, ondergeschikt en in direct verband met het beroep aan huis.
13.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 13.4.1 onder g ten behoeve van een bedrijf aan huis, met dien verstande dat de voorwaarden zoals genoemd in artikel 13.4.2 onder a tot en met g in acht worden genomen;
  • b. artikel 13.4.2 onder c en kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van een bed & breakfast toestaan onder de voorwaarden dat:
    • 1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate wordt gehandhaafd;
    • 2. de voorzieningen in hun totaliteit niet groter zijn dan 100 m²;
    • 3. het woonmilieu niet onevenredig wordt aangetast;
    • 4. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
    • 5. de parkeerbalans en verkeersafwikkeling in de directe omgeving niet onevenredig worden benadeeld;
    • 6. detailhandel slechts plaatsvindt voor zover deze beperkt blijft tot verkoop in direct verband met de verblijfsrecreatieve voorziening.

Artikel 14 Leiding - Riool

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse rioolleidingen voor het transport van afvalstoffen, waarbij artikel 31.1 in acht dient te worden genomen.

14.2 Bouwregels

Op de voor dubbelbestemming 'Leiding - Riool' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor de aanleg, het beheer en het onderhoud;
  • b. overige bebouwing is uitgesloten.
14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.2, met dien verstande dat:

  • a. de onderliggende enkelbestemming de bebouwing toelaat;
  • b. door de bouw of plaatsing of de aanwezigheid van een bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de in 14.1 omschreven functie van de gronden;
  • c. alvorens het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verleent, de beheerder van de betrokken leidingen wordt gehoord.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen;
  • b. het opbrengen van grond van elders op de bestaande toplaag;
  • c. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders;
  • d. het vermengen, keren van lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 centimeter gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
  • e. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag c.q. het egaliseren van de toplaag;
  • f. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  • g. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders;
  • h. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  • i. het bemalen van een of meerdere percelen, waaronder het aanbrengen van onderbemaling;
  • j. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • k. het verwijderen van bomen en/of struiken (solitairen of in de vorm van bos, houtsingels, houtwallen);
  • l. het planten van bomen en/of struiken;
  • m. het aanplanten van gewassen of jonge bomen ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt;
  • n. het aanbrengen van verhardingen van meer dan 200 m2.
14.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 14.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen.
  • b. beplanting betreft, die voorkomt op de beplantingslijst van de leidingbeheerder;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden ;
  • e. worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en);
  • f. het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming 'Verkeer', voor zover deze wegbermen niet aansluiten op gronden met de bestemming 'Natuur'.
14.4.3 Verlening omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Voor het uitvoeren van de in artikel 14.4.1 genoemde werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden, kan een omgevingsvergunning worden verleend. De vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de functie van de gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad. De beheerder van de leiding dient te zijn gehoord.

Artikel 15 Waarde - Archeologie - 1

15.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de verbeelding nader aangewezen voor 'Waarde - Archeologie - 1' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 31.1 in acht dient te worden genomen.

15.2 Bouwregels

Op of in de als 'Waarde - Archeologie - 1' bestemde gronden gelden de volgende bouwregels voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 250 m2 en/of de ondergrondse bouwdiepte meer dan 30 cm bedraagt:

Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Wanneer uit dit onderzoek volgt dat archeologische waarden worden geschaad wordt de omgevingsvergunning voor het bouwen geweigerd.

15.3 Afwijken van de bouwregels
15.3.1 Algemeen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van artikel 15.2 indien naar het oordeel van het bevoegd gezag, gelet op het door de aanvrager overgelegd archeologisch onderzoek, volgt dat er geen onevenredige aantasting van archeologische waarden plaatsvindt door de bouwactiviteiten.

Indien uit het archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning inhoudende een verplichting:

  • a. tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
  • c. de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
15.3.2 Afwegingskader

Alvorens te beslissen over de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15.3.1 vraagt het bevoegde gezag een archeologisch deskundige om schriftelijk advies of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren dieper dan 30 cm onder maarveld:

  • a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen;
  • b. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders;
  • c. het vermengen, keren van lagen in het bodemprofiel ten behoeve van agrarisch gebruik ;
  • d. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag c.q. het egaliseren van de toplaag;
  • e. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  • f. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders;
  • g. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  • h. het bemalen van een of meerdere percelen, waaronder het aanbrengen van onderbemaling;
  • i. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • j. het dempen van sloten of greppels;
  • k. het verwijderen van gras en het vervolgens aanplanten van gewassen of jonge bomen ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt.
15.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 15.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 250 m2 en niet dieper gaan 30 cm;
  • c. het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming verkeer, voor zover deze niet aansluit op de bestemming natuur.
15.4.3 Archeologische rapportage

Alvorens een vergunning als bedoeld in artikel 15.4.1 kan worden verleend, dient de aanvrager een archeologisch onderzoek te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

15.4.4 Afwegingskader

Een in artikel 15.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

15.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' van de verbeelding verwijderen, wanneer uit archeologische onderzoek volgt dat sprake is van een lage archeologische verwachtingswaarde, de waarden niet langer aanwezig zijn, of niet behoudenswaardig zijn.

Artikel 16 Waarde - Archeologie - 2

16.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de verbeelding nader aangewezen voor 'Waarde - Archeologie - 2' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 31.1 in acht dient te worden genomen.

16.2 Bouwregels

Op of in de als 'Waarde - Archeologie - 2' bestemde gronden gelden de volgende bouwregels voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 100 m2 en/of de ondergrondse bouwdiepte meer dan 30 cm bedraagt:

Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Wanneer uit dit onderzoek volgt dat archeologische waarden worden geschaad wordt de omgevingsvergunning voor het bouwen geweigerd.

16.3 Afwijken van de bouwregels
16.3.1 Algemeen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van artikel 16.2 indien naar het oordeel van het bevoegd gezag, gelet op het door de aanvrager overgelegd archeologisch onderzoek, volgt dat er geen onevenredige aantasting van archeologische waarden plaatsvindt door de bouwactiviteiten.

Indien uit het archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning inhoudende een verplichting:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
16.3.2 Afwegingskader

Alvorens te beslissen over de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.3.1 vraagt het bevoegde gezag een archeologisch deskundige om schriftelijk advies of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren dieper dan 30 cm onder maarveld:

  • a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen;
  • b. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders;
  • c. het vermengen, keren van lagen in het bodemprofiel ten behoeve van agrarisch gebruik ;
  • d. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag c.q. het egaliseren van de toplaag;
  • e. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  • f. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders;
  • g. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  • h. het bemalen van een of meerdere percelen, waaronder het aanbrengen van onderbemaling;
  • i. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • j. het dempen van sloten of greppels;
  • k. het verwijderen van gras en het vervolgens aanplanten van gewassen of jonge bomen ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt.
16.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 16.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m2 en niet dieper gaan 30 cm;
  • c. het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming verkeer, voor zover deze niet aansluit op de bestemming natuur.
16.4.3 Archeologische rapportage

Alvorens een vergunning als bedoeld in artikel 16.4.1 kan worden verleend, dient de aanvrager een archeologisch onderzoek te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

16.4.4 Afwegingskader

Een in artikel 16.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

Artikel 17 Waarde - Archeologie - 3

17.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de verbeelding nader aangewezen voor 'Waarde - Archeologie - 3' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 31.1 in acht dient te worden genomen.

17.2 Bouwregels

Op of in de als 'Waarde - Archeologie - 3' bestemde gronden gelden de volgende bouwregels voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 500 m2 en/of de ondergrondse bouwdiepte meer dan 30 cm bedraagt:

Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Wanneer uit dit onderzoek volgt dat archeologische waarden worden geschaad wordt de omgevingsvergunning voor het bouwen geweigerd.

17.3 Afwijken van de bouwregels
17.3.1 Algemeen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van artikel 17.2 indien naar het oordeel van het bevoegd gezag, gelet op het door de aanvrager overgelegd archeologisch onderzoek, volgt dat er geen onevenredige aantasting van archeologische waarden plaatsvindt door de bouwactiviteiten.

Indien uit het archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning inhoudende een verplichting:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
17.3.2 Afwegingskader

Alvorens te beslissen over de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17.3.1 vraagt het bevoegde gezag een archeologisch deskundige om schriftelijk advies of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren dieper dan 30 cm onder maarveld:

  • a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen;
  • b. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders;
  • c. het vermengen, keren van lagen in het bodemprofiel ten behoeve van agrarisch gebruik ;
  • d. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag c.q. het egaliseren van de toplaag;
  • e. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  • f. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders;
  • g. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  • h. het bemalen van een of meerdere percelen, waaronder het aanbrengen van onderbemaling;
  • i. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • j. het dempen van sloten of greppels;
  • k. het verwijderen van gras en het vervolgens aanplanten van gewassen of jonge bomen ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt.
17.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 17.4.1 vvervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m2 en niet dieper gaan 30 cm;
  • c. het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming verkeer, voor zover deze niet aansluit op de bestemming natuur.
17.4.3 Archeologische rapportage

Alvorens een vergunning als bedoeld in artikel 17.4.1 kan worden verleend, dient de aanvrager een archeologisch onderzoek te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

17.4.4 Afwegingskader

Een in artikel 17.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

Artikel 18 Waarde - Archeologie - 4

18.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de verbeelding nader aangewezen voor 'Waarde - Archeologie - 4' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 31.1 in acht dient te worden genomen.

18.2 Bouwregels

Op of in de als 'Waarde - Archeologie - 4' bestemde gronden gelden de volgende bouwregels voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 2.500 m2 en/of de ondergrondse bouwdiepte meer dan 30 cm bedraagt:

Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Wanneer uit dit onderzoek volgt dat archeologische waarden worden geschaad wordt de omgevingsvergunning voor het bouwen geweigerd.

18.3 Afwijken van de bouwregels
18.3.1 Algemeen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van artikel 18.2 indien naar het oordeel van het bevoegd gezag, gelet op het door de aanvrager overgelegd archeologisch onderzoek, volgt dat er geen onevenredige aantasting van archeologische waarden plaatsvindt door de bouwactiviteiten.

Indien uit het archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning inhoudende een verplichting:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
18.3.2 Afwegingskader

Alvorens te beslissen over de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.3.1 vraagt het bevoegde gezag een archeologisch deskundige om schriftelijk advies of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren dieper dan 30 cm onder maarveld:

  • a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen;
  • b. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders;
  • c. het vermengen, keren van lagen in het bodemprofiel ten behoeve van agrarisch gebruik ;
  • d. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag c.q. het egaliseren van de toplaag;
  • e. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  • f. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders;
  • g. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  • h. het bemalen van een of meerdere percelen, waaronder het aanbrengen van onderbemaling;
  • i. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • j. het dempen van sloten of greppels;
  • k. het verwijderen van gras en het vervolgens aanplanten van gewassen of jonge bomen ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt.
18.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 18.4.2 vvervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m2 en niet dieper gaan 30 cm;
  • c. het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming verkeer, voor zover deze niet aansluit op de bestemming natuur.
18.4.3 Archeologische rapportage

Alvorens een vergunning als bedoeld in artikel 18.4.1 kan worden verleend, dient de aanvrager een archeologisch onderzoek te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

18.4.4 Afwegingskader

Een in artikel 18.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

Artikel 19 Waarde - Archeologie - 5

19.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de verbeelding nader aangewezen voor 'Waarde - Archeologie - 5' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 31.1 in acht dient te worden genomen.

19.2 Bouwregels

Op of in de als 'Waarde - Archeologie - 5' bestemde gronden gelden de volgende bouwregels voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 100 m2 en/of de ondergrondse bouwdiepte meer dan 50 cm bedraagt:

Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Wanneer uit dit onderzoek volgt dat archeologische waarden worden geschaad wordt de omgevingsvergunning voor het bouwen geweigerd.

19.3 Afwijken van de bouwregels
19.3.1 Algemeen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van artikel 19.2 indien naar het oordeel van het bevoegd gezag, gelet op het door de aanvrager overgelegd archeologisch onderzoek, volgt dat er geen onevenredige aantasting van archeologische waarden plaatsvindt door de bouwactiviteiten.

Indien uit het archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning inhoudende een verplichting:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
19.3.2 Afwegingskader

Alvorens te beslissen over de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.3.1 vraagt het bevoegde gezag een archeologisch deskundige om schriftelijk advies of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren dieper dan 50 cm onder maarveld:

  • a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen;
  • b. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders;
  • c. het vermengen, keren van lagen in het bodemprofiel behoeve van agrarisch gebruik ;
  • d. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag c.q. het egaliseren van de toplaag;
  • e. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  • f. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders;
  • g. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  • h. het bemalen van een of meerdere percelen, waaronder het aanbrengen van onderbemaling;
  • i. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • j. het dempen van sloten of greppels;
  • k. het verwijderen van gras en het vervolgens aanplanten van gewassen of jonge bomen ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt.
19.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 19.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m2 en niet dieper gaan 50 cm;
  • c. het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming verkeer, voor zover deze niet aansluit op de bestemming natuur.
19.4.3 Archeologische rapportage

Alvorens een vergunning als bedoeld in artikel 19.4.1 kan worden verleend, dient de aanvrager een archeologisch onderzoek te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

19.4.4 Afwegingskader

Een in artikel 19.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

Artikel 20 Waarde - Archeologie - 6

20.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de verbeelding nader aangewezen voor 'Waarde - Archeologie - 6' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 31.1 in acht dient te worden genomen.

20.2 Bouwregels

Op of in de als 'Waarde - Archeologie - 6' bestemde gronden gelden de volgende bouwregels voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 500 m2 en/of de ondergrondse bouwdiepte meer dan 50 cm bedraagt:

Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Wanneer uit dit onderzoek volgt dat archeologische waarden worden geschaad wordt de omgevingsvergunning voor het bouwen geweigerd.

20.3 Afwijken van de bouwregels
20.3.1 Algemeen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van artikel 20.2 indien naar het oordeel van het bevoegd gezag, gelet op het door de aanvrager overgelegd archeologisch onderzoek, volgt dat er geen onevenredige aantasting van archeologische waarden plaatsvindt door de bouwactiviteiten.

Indien uit het archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning inhoudende een verplichting:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
20.3.2 Afwegingskader

Alvorens te beslissen over de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 20.3.1 vraagt het bevoegde gezag een archeologisch deskundige om schriftelijk advies of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren dieper dan 50 cm onder maarveld:

  • a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen;
  • b. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders;
  • c. het vermengen, keren van lagen in het bodemprofiel ten behoeve van agrarisch gebruik ;
  • d. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag c.q. het egaliseren van de toplaag;
  • e. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  • f. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders;
  • g. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  • h. het bemalen van een of meerdere percelen, waaronder het aanbrengen van onderbemaling;
  • i. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • j. het dempen van sloten of greppels;
  • k. het verwijderen van gras en het vervolgens aanplanten van gewassen of jonge bomen ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt.
20.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 20.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m2 en niet dieper gaan 50 cm;
  • c. het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming verkeer, voor zover deze niet aansluit op de bestemming natuur.
20.4.3 Archeologische rapportage

Alvorens een vergunning als bedoeld in artikel 20.4.1 kan worden verleend, dient de aanvrager een archeologisch onderzoek te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

20.4.4 Afwegingskader

Een in artikel 20.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

Artikel 21 Waarde - Archeologie - 7

21.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de verbeelding nader aangewezen voor 'Waarde - Archeologie - 7' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 31.1 in acht dient te worden genomen.

21.2 Bouwregels

Op of in de als 'Waarde - Archeologie - 7' bestemde gronden gelden de volgende bouwregels voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 2.500 m2 en/of de ondergrondse bouwdiepte meer dan 50 cm bedraagt:

Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Wanneer uit dit onderzoek volgt dat archeologische waarden worden geschaad wordt de omgevingsvergunning voor het bouwen geweigerd.

21.3 Afwijken van de bouwregels
21.3.1 Algemeen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van artikel 21.2 indien naar het oordeel van het bevoegd gezag, gelet op het door de aanvrager overgelegd archeologisch onderzoek, volgt dat er geen onevenredige aantasting van archeologische waarden plaatsvindt door de bouwactiviteiten.

Indien uit het archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning inhoudende een verplichting:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
21.3.2 Afwegingskader

Alvorens te beslissen over de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 21.3.1 vraagt het bevoegde gezag een archeologisch deskundige om schriftelijk advies of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren dieper dan 50 cm onder maarveld:

  • a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen;
  • b. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders;
  • c. het vermengen, keren van lagen in het bodemprofiel ten behoeve van agrarisch gebruik ;
  • d. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag c.q. het egaliseren van de toplaag;
  • e. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  • f. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders;
  • g. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  • h. het bemalen van een of meerdere percelen, waaronder het aanbrengen van onderbemaling;
  • i. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • j. het dempen van sloten of greppels;
  • k. het verwijderen van gras en het vervolgens aanplanten van gewassen of jonge bomen ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt.
21.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 21.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m2 en niet dieper gaan 50 cm;
  • c. het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming verkeer, voor zover deze niet aansluit op de bestemming natuur.
21.4.3 Archeologische rapportage

Alvorens een vergunning als bedoeld in artikel 21.4.1 kan worden verleend, dient de aanvrager een archeologisch onderzoek te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

21.4.4 Afwegingskader

Een in artikel 21.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

Artikel 22 Waterstaat - Rivierbed

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van het waterbergend rivierbed, waarbij artikel 31.1 in acht dient te worden genomen. Op deze gronden zijn de Waterwet, het Waterbesluit en de Beleidsregels grote rivieren van toepassing.

22.2 Bouwregels
22.2.1 Gebouwen

Op of in de voor 'Waterstaat - Rivierbed' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

22.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Op of in de voor 'Waterstaat - Rivierbed' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van deze bestemming, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt.

22.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 22.2 ten behoeve van het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op basis van de onderliggende enkelbestemming, met dien verstande dat:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bescherming en het behoud van het waterbergend rivierbed;
  • b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij Rijkswaterstaat.

Artikel 23 Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), waarbij artikel 31.1 in acht dient te worden genomen, mede bestemd voor:

  • a. de bescherming en het behoud van het stroomvoerend vermogen van het rivierbed, waaronder het waarborgen van een veilige afvoer van en berging van rivierwater onder normale en maatgevende hoogwaterstanden, van sediment en van ijs en het vergroten van de afvoercapaciteit van de rivier;
  • b. de waterhuishouding;

Op deze gronden zijn de Waterwet, het Waterbesluit en de Beleidsregels grote rivieren van toepassing.

23.2 Bouwregels

Op of in de voor 'Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

23.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 23.2 ten behoeve van het ten behoeve van het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op basis van de onderliggende enkelbestemming, met dien verstande dat:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bescherming en het behoud van het stroomvoerend vermogen van het rivierbed;
  • b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij Rijkswaterstaat.

23.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden, gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor het gebruik voor zowel riviergebonden als niet-riviergebonden activiteiten.

23.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 23.4, voor riviergebonden en niet-riviergebonden activiteiten voor zover deze op basis van de onderliggende enkelbestemming zijn toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bescherming en het behoud van het stroomvoerend vermogen van het rivierbed;
  • b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij Rijkswaterstaat.

Artikel 24 Waterstaat - Waterkering

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), waarbij artikel 31.1 in acht dient te worden genomen, mede bestemd voor:

  • a. de aanleg, het onderhoud en de instandhouding van de waterkering;
  • b. voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
  • c. wegen voor langzaam verkeer;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen.

Op deze gronden is de Keur van het waterschap van toepassing.

24.2 Bouwregels

Op of in de voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de bestemming.

24.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 24.2 voor het bouwen op basis van de onderliggende enkelbestemming, met dien verstande dat:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de waterkering;
  • b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de het Waterschap.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 25 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 26 Algemene aanduidingsregels

26.1 Geluidzone - industrie

Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie' is het niet toegestaan om geluidgevoelige objecten op te richten, behoudens na verlening van een omgevingsvergunning met inachtneming van de Wet geluidhinder.

26.2 Veiligheidheidszone - bevi
26.2.1 Aanduidingsomschrijving
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - bevi' is de bouw of vestiging van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten niet toegestaan;
  • b. Het plaatsgebonden risico van een binnen de aanduiding 'Veiligheidszone -bevi' gelegen risicovol bedrijf mag de waarde van 10-6 per jaar op de grens van die aanduiding niet overschrijden.

26.3 Vrijwaringszone - dijk
26.3.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - dijk' zijn de gronden mede bestemd als beschermingszone of als buitenbeschermingszone voor de waterkerende functie van waterkeringen. Op deze gronden is de Keur van het waterschap van toepassing.

26.3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen nieuwe gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht.

26.3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 26.3.2 voor het bouwen op basis van de onderliggende enkelbestemming, met dien verstande dat:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan beschermingszone of buitenbeschermingszone voor de waterkerende functie van waterkeringen;
  • b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij het Waterschap.

26.4 Vrijwaringszone - vaarweg
26.4.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - vaarweg' zijn de gronden mede bestemd als beschermingszone voor de rijksvaarweg. Op deze gronden zijn de Waterwet en het Waterbesluit van toepassing.

26.4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen nieuwe gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht.

26.4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 26.4.2 voor het bouwen op basis van de onderliggende enkelbestemming, met dien verstande dat:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de vaarweg;
  • b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij Rijkswaterstaat.

26.4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ophogen van gronden;
    • 2. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
    • 3. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden.
  • b. Een vergunning als bedoeld onder a kan slechts worden verleend indien:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de vaarweg;
    • 2. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij Rijkswaterstaat.
  • c. Geen vergunning als bedoeld onder a is nodig voor:
    • 1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
    • 2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.

26.5 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 3

Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone – wijzigingsgebied 3' kan het bevoegd gezag de bestemming wijzigen in die zin dat de gronden bestemd zijn voor 'Recreatie', waarbij in plaats van artikel 8.1 sub a en b de gronden bestemd zijn voor verblijfsrecreatie uitsluitend in de vorm van camping en voor dagrecreatie, mits:

  • a. het aantal kampeerplaatsen maximaal 75 bedraagt;
  • b. voorzien is in een toereikende landschappelijke inpassing;
  • c. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij Rijkswaterstaat en het waterschap;
  • d. op eigen terrein voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid;
  • e. er geen sprake is van milieu hygiënische belemmeringen ten aanzien van de bestemmingswijziging;
  • f. door de wijziging van van de bestemming de belangen van derden (waaronder begrepen de bedrijfsvoering van bestaande bedrijven in de omgeving) niet onevenredig wordt belemmerd.
  • g. met uitzondering van artikel 8.1 sub a en sub b de regels van de bestemming 'Recreatie' voor het overige onverkort van toepassing zijn, met dien verstande dat de regels waarin expliciet verwezen wordt naar recreatiewoningen niet van toepassing zijn.
  • h. de overige op basis van het plan ter plaatse vigerende dubbelbestemmingen, algemene aanduidingsregels en overige algemene regels onverkort van toepassing zijn.

26.6 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 4

Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone – wijzigingsgebied 4' kan het bevoegd gezag de bestemming wijzigen in die zin dat de gronden bestemd zijn voor 'Recreatie', waarbij in plaats van artikel 8.1 sub a en b de gronden bestemd zijn voor verblijfsrecreatie uitsluitend in de vorm van camping en voor dagrecreatie, mits

  • a. het aantal kampeerplaatsen maximaal 25 bedraagt;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - midgetgolfbaan' een recreatief speelterrein met midgetgolfbaan is toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - midgetgolfbaan' verblijfsrecreatie niet is toegestaan.
  • d. voorzien is in een toereikende landschappelijke inpassing;
  • e. op eigen terrein voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid;
  • f. voldaan wordt aan de regels uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
  • g. er geen sprake is van milieu hygiënische belemmeringen ten aanzien van de bestemmingswijziging;
  • h. door de wijziging van van de bestemming de belangen van derden (waaronder begrepen de bedrijfsvoering van bestaande bedrijven in de omgeving) niet onevenredig wordt belemmerd.
  • i. met uitzondering van artikel 8.1 sub a en sub b de regels van de bestemming 'Recreatie voor het overige onverkort van toepassing zijn, met dien verstande dat de regels waarin expliciet verwezen wordt naar recreatiewoningen niet van toepassing zijn;
  • j. de overige op basis van plan ter plaatse vigerende dubbelbestemmingen, algemene aanduidingsregels en overige algemene regels onverkort van toepassing zijn.

Artikel 27 Algemene bouwregels

27.1 Algemene bouwregels

Op en onder in het plan begrepen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Het is toegestaan de in dit plan aangegeven maatvoering voor bouwwerken te overschrijden ten behoeve van stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
  • b. Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van gevelaccenten, gevel- en kroonlijsten, pilasters, overstekende daken, erkers, balkons en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter en deze werken niet lager gelegen zijn dan de tweede bouwlaag;
  • c. Het is toegestaan de in dit plan aangegeven maximum bouwhoogte te overschrijden ten behoeve van trappenhuizen, liftinstallaties, technische installaties, dakterrassen, hekwerken en vergelijkbare bouwwerken, mits de overschrijding van de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter en deze worden gebouwd op tenminste 3 meter afstand van de gevellijn;

Artikel 28 Algemene gebruiksregels

28.1 Parkeren

Ten behoeve van de aanwezige functie dient op het bouwperceel te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

28.2 Infiltratie

Ten behoeve van de aanwezige functie dient op het bouwperceel te worden voorzien in de infiltratie van hemelwater.

28.3 Afwijking

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsgvergunning afwijken van het bepaalde in 28.1 en 28.2 voor zover op andere wijze in de nodige parkeerbehoefte of infiltratievoorziening wordt voorzien.

Artikel 29 Algemene afwijkingsregels

29.1 Omgevingsvergunning

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels omgevingsvergunning voor het afwijken van dit plan kan worden verleend, kan het bevoegd gezag middels een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de planregels ten behoeve van het onderling in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven, mits vooraf bij de wegbeheerder schriftelijk advies is ingewonnen;
  • b. de planregels ten aanzien van het bouwen van kunstuitingen en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, waarbij voor een hoogte van meer dan 65 m +NAP, in het kader van voorkoming van onaanvaardbare radarverstoring, mits vooraf schriftelijk is ingewonnen bij de Dienst Vastgoed Defensie;
  • c. afmetingen en percentages in de planregels en op de verbeelding met een maximum van 10%.
29.2 Afwegingskader

Een in artikel 29.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van de bebouwing;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

Artikel 30 Algemene wijzigingsregels

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen, met dien verstande dat:

Artikel 31 Overige regels

31.1 Prioriteit van de dubbelbestemmingen
31.2 Oprichting van (beperkt) kwetsbare objecten

Nieuwe (beperkt) kwetsbare bestemmingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid van het Besluit externe veiligheid inrichtingen mogen niet gebouwd worden binnen een (geprojecteerde) 10-6-risicocontour voor het plaatsgebonden risico van aanwezige risicobronnen zoals (onder meer) bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering Vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS), het Besluit Transportroutes externe veiligheid (Btev) en / of het Besluit transportroutesexterne veiligheid buisleidingen (Bevb) of de Wet basisnet vervoer gevaarlijke stoffen.

31.3 Verhouding met gemeentelijke bestemmingsplannen
31.3.1 Onderliggende bestemmingen

Voor gronden waaraan in het plan geen enkelbestemming, maar louter een dubbelbestemming en/of louter een gebiedsaanduiding is toegekend, gelden naast de dubbelbestemming en/of de gebiedsaanduiding eveneens de bestemmingen en bijbehorende planregels uit het:

  • Bestemmingsplan Buitengebied Oost van de gemeente Venray;
  • Bestemmingsplan Wanssum van de gemeente Venray;
  • Bestemmingsplan Blitterswijck van de gemeente Horst aan de Maas;
  • Bestemmingsplan Buitengebied 2009 van de gemeente Horst aan de Maas;
31.3.2 Gemeentelijke bevoegdheid

De gemeenteraden van Venray en Horst aan de Maas zijn twee jaar na vaststelling van het plan bevoegd om voor gronden waaraan in het plan geen enkelbestemming, maar louter een dubbelbestemming en/of louter een gebiedsaanduiding is toegekend, een gemeentelijk bestemmingsplan vast te stellen, mits die dubbelbestemming en/of die gebiedsaanduiding tezamen met de bijbehorende planregels uit het plan, in het gemeentelijk bestemmingsplan wordt/worden opgenomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 32 Overgangsrecht

32.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10% zijn.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
32.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 33 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het inpassingsplan Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum.