direct naar inhoud van Regels
Plan: Pluisbergweg 5 Meerlo
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9931.PIPPluisbergweg5-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het inpassingsplan Pluisbergweg 5 Meerlo met identificatienummer NL.IMRO.9931.PIPPluisbergweg5-VG01 van de provincie Limburg.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 agrarisch bedrijf

Een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (met inbegrip van houtteelt) en/of het houden van dieren niet zijnde gebruiksgerichte paardenhouderijen, kennels en dierenasiels.

1.4 archeologische waarde

Waarde die bestaat uit de aanwezigheid van een bodem-archief alsmede uit bovengrondse archeologische en cultuurhistorische waarde met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang is en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigt.

1.5 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.6 bebouwingsoppervlakte

De oppervlakte tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

1.7 bed & breakfast

Kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van logies met ontbijt.

1.8 bestaand
  • Bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig of wordt gebouwd op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen.
  • Bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan of het betreffende planonderdeel inwerking is getreden.
1.9 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bevoegd gezag

Burgemeester en wethouders van de gemeente waar de activiteit plaatsvindt, tenzij gedeputeerde staten bevoegd gezag zijn op grond van artikel 3.3, eerste lid, Besluit omgevingsrecht.

1.12 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.13 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.14 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.15 bouwperceelsgrens

De grens van een bouwperceel.

1.16 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.17 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.18 calamiteitenweg

Een weg of verhard oppervlak die bedoeld en geschikt is als ontsluiting voor nood- en hulpdiensten, zoals ambulances en brandweerwagens.

1.19 containerteelt

Het kweken van planten/bomen in potten op een gesloten bed-ondergrond of een open bed-ondergrond met drainage.

1.20 cultuurhistorische waarde

De aan een gebied of opstal toegekende waarde met betrekking tot de kenmerken van het gebruik dat de mens in de loop der geschiedenis van grond en gebouwen heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het wegen- en slotenpatroon, de verkavelingsstructuur of de architectuur; onder cultuurhistorische waarden worden mede verstaan de archeologische waarden.

1.21 dagrecreatief medegebruik

Een dagrecreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.22 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor de verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van goederen aan in hoofdzaak personen die deze zaken kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.23 dubbelbestemming

De bestemmingen "Waarde - Archeologie"of "Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed"

1.24 erfafscheiding

Een constructie ter afbakening van een perceel van een daarnaast gelegen perceel of van de openbare ruimte.

1.25 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.26 groenvoorziening

(Bos)parken, plantsoenen, erfbeplanting, wegbeplanting, landschapselementen, bosschages en daarmee gelijk te stellen beplantingsvormen.

1.27 hagelnetten

Netten op palen ter bescherming van de gewassen en vruchten die in het voorjaar worden geplaatst en na de oogst weer worden weggehaald.

1.28 horeca

Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

intensieve veehouderij

1.29 intensieve veehouderij

het bedrijfsmatig houden van dieren zonder dat het bedrijf hoeft te beschikken over grond bestemd voor de voerproductie van deze dieren. De dieren worden in stallen of hokken gehouden. Waar in deze beheersverordening wordt gesproken over intensieve veehouderij wordt in principe gedoeld op het hebben van een bedrijfsmatige tak van varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, stieren voor de roodvleesproductie, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen of parelhoenders (waarvoor een omgevingsvergunning is verleend). De melkveehouderij wordt niet als intensieve veehouderij beschouwd.

1.30 kampeermiddelen
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een tourcaravan;
  • a. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;

één en ander voorzover de onder a. en b. bedoelde onderwerpen onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn in- of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.31 landschappelijke waarde

De aan een gebied toebehorende waarde die wordt gekenmerkt door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur ter plaatse van het waarneembare deel van het aardoppervlak van dat gebied.

1.32 natuurlijke waarden

De aan een gebied toegekende waarde, die bepaald wordt door het voorkomen van bodemkundige, hydrologische en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in samenhang.

1.33 nevenactiviteit

Een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht ondergeschikt is aan de ingevolge dit plan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel.

1.34 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf

Een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Niet-grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven en gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, viskwekerijen en wormenkwekerijen.

1.35 ontsluitingsweg

Weg die uitsluitend dient om toegang te geven tot een (bouw-)perceel gelegen aan die weg, waaronder begrepen in- en uitritten.

1.36 opslag

Het bedrijfsmatig opslaan en verpakken en verhandelen van goederen, niet zijnde detailhandel.

1.37 peil

Onder het peil wordt verstaan:

  • voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aangrenzend terrein, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.38 seksinrichting

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijke inrichtingen.

1.39 teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen/constructies inclusief containervelden met als doel het gewas te forceren tot meer groei en/of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel het vervroegen als het verlaten van de teelt ten opzichte van de normale open teelt en/of het beschermen van het gewas tegen weersinvloeden, ziekten en plagen, hetgeen leidt tot een betere kwaliteit van het product. De teeltondersteunende voorzieningen dienen ter ondersteuning van de vollegrondsteelt. Een permanente teeltondersteunende voorziening is langer dan 6 maanden per jaar aanwezig (al dan niet in een aaneengesloten periode).

1.40 terreinafscheiding

Een constructie ter afbakening van een deel van het perceel van een overig deel van een perceel.

1.41 voorzieningen van openbaar nut

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse afvalvoorzieningen, bovengrondse afvalvoorzieningen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten, plus voorzieningen voor warmte- en koudeopslag of voorzieningen van soortgelijke aard met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.42 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.43 weg

Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen of trambanen zijnde, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken, voorzieningen van openbaar nut, alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het betreffende bouwwerk, waarvan de afstand het kortste is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen.

2.3 de minimum hoogte

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een werk.

2.4 de maximum hoogte

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een werk.

2.5 de brutovloeroppervlakte van een gebouw

De bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch bedrijf, waaronder mede begrepen een glastuinbouwbedrijf, met dien verstande dat een intensieve veehouderij en een champignonkwekerij niet zijn toegestaan;
  • b. een niet-agrarische nevenactiviteit tot een vloeroppervlak van maximaal 25% van de bestaande bebouwing, maar nooit meer dan 200 m2. Voor zover deze niet-agrarische nevenactiviteit plaatsvindt in de vorm van detailhandel, mag het uitsluitend detailhandel betreffen in agrarische producten die op het eigen bedrijf of in de directe omgeving daarvan zijn geproduceerd en/of bewerk;
  • c. extensief recreatief medegebruik;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mogen alleen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. gebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd;
  • b. een bedrijfswoning niet is toegestaan.
3.2.2 Gebouwen
  • a. Ten aanzien van de situering en maatvoering van (bedrijfs)gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  Min.   Max.  
Goothoogte   n.v.t.   6 meter  
Bouwhoogte   n.v.t.   14 meter  
Afstand kassen tot woningen van derden   25 meter   n.v.t.  

  • a. Ten aanzien van de situering en maatvoering van kassen ten behoeve van glastuinbouw gelden de volgende bepalingen:

  Min.   Max.  
Bouwhoogte   n.v.t.   7,5 meter  
Afstand tot perceelsgrens   5 meter   n.v.t.  

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van de maatvoering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen

  Min.   Max.  
Bouwhoogte erfafscheidingen   n.v.t.   2 meter  
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   n.v.t.   8 meter  

3.2.4 Teeltondersteunde voorzieningen
  • a. Uitsluitend zijn toegestaan permanente teeltondersteunende voorzieningen, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en teeltondersteunende kassen.
  • b. Permanente teeltondersteunende voorzieningen en teeltondersteunende kassen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.
  • c. Voor zover de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen niet binnen het bouwvlak zijn gelegen, mogen deze niet langer dan 6 maanden per jaar (al dan niet aaneengesloten) aanwezig zijn en dienen na de teelt opgeruimd en verwijderd te worden;
  • d. De bouwhoogte van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen bedraagt maximaal 2,5 m;
  • e. Teeltondersteunende kassen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, waarbij geldt dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 5.000 m2.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Verhogen goot- en bouwhoogte agrarische bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.2 ten behoeve van een grotere goot- en/of bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwhoogte mag met maximaal 20% worden verhoogd;
  • b. de verhoging is noodzakelijk voor de continuïteit of ontwikkeling van het agrarisch bedrijf;
  • c. de cultuurhistorische en architectonische waarden moeten behouden blijven.
3.3.2 Teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.4 sub a, b en c ten behoeve van het oprichten van permanente containervelden en hagelnetten en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van boogkassen en regenkappen, anders dan ter plaatse van het bouwvlak, onder de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt voorzien in landschappelijke inpassing, waterinfiltratie danwel retentie en eventueel kwaliteitsverbeterende maatregelen overeenkomstig het gemeentelijk kwaliteitsmenu opgenomen in de Integrale Structuurvisie Horst aan de Maas;
  • b. er wordt advies ingewonnen van een regionale kwaliteitscommissie;
  • c. hagelnetten mogen aan de rand van percelen niet doorlopen tot aan de grond;
  • d. de teeltondersteunende voorzieningen mogen niet worden opgericht ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed';
  • e. de karakteristieke openheid van agrarische gebieden met weinig bebouwing mag niet worden aangetast.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Niet-agrarische nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.1, onder b, ten behoeve van een grotere oppervlakte dan 200 m2 aan niet-agrarische nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf, zoals het verstrekken van logies en ontbijtvoorzieningen, kleinschalige horeca, het verzorgen van een pleisterplaats, exposities, verhuur van fietsen, huifkarren en dergelijke dan wel nevenactiviteiten in de vorm van zorgverlening, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de nevenactiviteit dient plaats te vinden in de bestaande bebouwing;
  • b. indien het betreft logies en ontbijtvoorzieningen (bed & breakfast), mag per bedrijf maximaal 100 m2 van het vloeroppervlak worden aangewend voor de nevenactiviteit;
  • c. indien het betreft kleinschalige horeca, mag maximaal 50 m2 voor deze activiteit worden aangewend;
  • d. indien het betreft een dierenasiel of kennel, is ondergeschikte detailhandel toegestaan voor zover het betreft detailhandel in dieren die in het dierenasiel/ de kennel gehouden worden;
  • e. een dierenasiel of kennel of het anderszins houden van dieren met een oppervlakte groter dan 200 m2 is uitsluitend toegestaan indien voldaan wordt aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening;
  • f. inpandige statische opslag met een oppervlakte groter dan 200 m2 mag niet plaatsvinden in kassen en detailhandel ten behoeve van deze nevenactiviteit is niet toegestaan.

Artikel 4 Agrarisch met waarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. behoud, ontwikkeling en versterking van:
    • 1. de landschappelijke waarden;
    • 2. de natuurlijke waarden;
    • 3. de cultuurhistorische waarden;
  • c. dagrecreatief medegebruik;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. voorzieningen van openbaar nut;
  • f. waterlopen;
  • g. ecologische voorzieningen;


met de daarbij behorende:

  • h. ontsluitingswegen en calamiteitenwegen;
  • i. verkeersvoorzieningen;
  • j. parkeervoorzieningen;
  • k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden, gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens:
    • 1. voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik of
    • 2. tijdelijk opslag van geoogste producten met een maximum van drie maanden.
  • b. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers;
  • c. het gebruik van gronden voor detailhandel;
  • d. het gebruik van gronden voor niet-agrarische activiteiten op een agrarisch bedrijf
  • e. het gebruik van gronden voor het bewerken van agrarische producten van derden;
  • f. het gebruik van gronden voor containerteelt;
  • g. het gebruik ten behoeve van horecadoeleinden;
  • h. het uitoefenen van nevenactiviteiten;
  • i. het gebruik van hagelnetten;
  • j. de opslag van gevaarlijke stoffen;
  • k. de uitoefening van een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • l. een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de verbeelding nader aangewezen voor 'Waarde - Archeologie' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 9.1 in acht dient te worden genomen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen welke betrekking heeft op gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', dient een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

5.2.2 Toepassingscriteria

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 5.2.1 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad, dan wel nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veilig gesteld;
  • b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.
5.2.3 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in artikel 5.2.2 onder b, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het bouwen verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien sub c van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
5.2.4 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 5.2.1, 5.2.2 en 5.2.3 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk met een verstoringsoppervlakte kleiner dan 100 m², ongeacht de verstoringsdiepte;
  • c. een bouwwerk met een verstoringsoppervlakte groter dan 100 m² dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
  • d. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd, waarvan de bouwhoogte maximaal 3,00 m mag bedragen.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ophogen, ontginnen, tot een diepte van meer dan 40 cm en het aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 40 cm;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van (scherpe) voorwerpen in de bodem;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  • h. het tot stand brengen en of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • i. het aanleggen of verbreden/verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
5.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 5.3.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening in uitvoering zijn of krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 5.2 van toepassing is;
  • f. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;
  • g. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening;
  • h. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
5.3.3 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in artikel 5.3.1 die betrekking heeft op gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', dient een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

5.3.4 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien uit het rapport als bedoeld in artikel 5.3.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad dan wel nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veilig gesteld;
  • b. schade door de werken of werkzaamheden kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.
5.3.5 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in artikel 5.3.4 onder b, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien sub c van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

Artikel 6 Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), waarbij artikel 9.1 in acht dient te worden genomen, mede bestemd voor:

  • a. de bescherming en het behoud van het stroomvoerend vermogen van het rivierbed, waaronder het waarborgen van een veilige afvoer van en berging van rivierwater onder normale en maatgevende hoogwaterstanden, van sediment en van ijs en het vergroten van de afvoercapaciteit van de rivier;
  • b. de waterhuishouding.
6.2 Bouwregels
  • a. Op of in de voor 'Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
  • b. Het bepaalde onder a geldt niet voor:
    • 1. bestaande bebouwing, mits het bebouwd grondoppervlak niet wordt vergroot;
    • 2. herbouw van gesloopte of anderszins tenietgegane bestaande bebouwing, mits het bebouwd grondoppervlak niet wordt vergroot.
6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2 onder a ten behoeve van het bouwen van bebouwing op basis van de onderliggende enkelbestemming, met dien verstande dat:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bescherming en het behoud van het stroomvoerend vermogen van het rivierbed;
  • b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij Rijkswaterstaat.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan de planregels wijzigingen inhoudende dat het bepaalde in artikel 6.2 en in artikel 6.3 komt te vervallen, indien deze bepalingen niet langer noodzakelijk zijn ter bescherming van het waterstaatkundig belang gerelateerd aan de bescherming en het behoud van het stroomvoerend vermogen van het rivierbed en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij Rijkswaterstaat.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 10%-regeling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels al anderszins kan worden afgeweken.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Prioriteit (dubbel)bestemmingen
  • a. Waar een enkelbestemming uit dit plan samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
  • b. Waar dubbelbestemmingen samenvallen, gelden:
9.2 Gemeentelijke bevoegdheid

De gemeenteraad Horst aan de Maas is vanaf een dag na de inwerkingtreding van het plan bevoegd om voor gronden een gemeentelijk bestemmingsplan of een gemeentelijke beheersverordening vast te stellen, mits de dubbelbestemming Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed met de bijbehorende planregels uit het plan, in het gemeentelijk bestemmingsplan worden opgenomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10% zijn.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het inpassingsplan Pluisbergweg 5 Meerlo .